Wildebeest analysis examples for:   nld-nld1939   É    February 25, 2023 at 00:54    Script wb_pprint_html.py   by Ulf Hermjakob

713  GEN 26:20  Maar de herders van Gerar begonnen met de herders van Isaäk te twisten, en zeiden: Dat water behoort ons. Daarom noemde hij die put Ések, omdat ze daar met hem hadden getwist.
1033  GEN 35:21  Israël trok nu verder, en spande zijn tent voorbij Migdal-Éder.
1062  GEN 36:21  Verder Disjon, Éser en Disjan. Ze zijn de stamhoofden van de Chorieten, de zonen van Seïr, in het land Edom.
1068  GEN 36:27  Dit zijn de zonen van Éser: Bilhan, Zaäwan en Akan.
1071  GEN 36:30  Disjon, Éser en Disjan. Het zijn de stamhoofden van de verschillende chorietische stammen in het land Seïr.
6246  JOS 15:42  Libna, Éter, Asjan,
6316  JOS 18:21  De steden van de families der Benjamieten waren: Jericho, Bet-Chogla, Émek-Kesis,
6326  JOS 19:3  Chasar-Sjoeal, Bala, Ésem,
6330  JOS 19:7  En-Rimmon, Tóken, Éter en Asjan; vier steden met haar dorpen.
6343  JOS 19:20  Rabbit, Kisjjon, Ébes,
6782  JDG 9:26  Toen dan ook Gáal, de zoon van Ébed, met zijn broers naar Sikem was overgelopen, stelden de burgers van Sikem hun vertrouwen op hem.
6784  JDG 9:28  En Gáal, de zoon van Ébed, sprak: Wie is Abimélek, en wat is Sikem daarentegen, dat wij hem zouden dienen? Heeft de zoon van Jeroebbáal met zijn bevelhebber Zeboel zelf niet de mannen van Hemor, Sikems vader, gediend? Wat zouden wij hem dan dienstbaar zijn?
6786  JDG 9:30  Toen Zeboel, de bevelhebber der stad, vernam, wat Gáal, de zoon van Ébed, gezegd had, ontstak hij in woede.
6787  JDG 9:31  Hij zond boden naar Abimélek in Aroema met de boodschap: Gáal, de zoon van Ébed, en zijn broers zijn naar Sikem overgelopen, en hitsen de stad tegen u op.
6791  JDG 9:35  Gáal, de zoon van Ébed, was juist naar buiten gekomen, en stond bij de ingang der stadspoort, toen Abimélek en de mannen, die hem vergezelden, uit de hinderlaag te voorschijn kwamen.
6792  JDG 9:36  Gáal, de zoon van Ébed, bemerkte dat volk, en zei tot Zeboel: Kijk, daar daalt volk van de bergtoppen af. Maar Zeboel zeide hem: Ge ziet de schaduw der bergen voor mannen aan.
7322  1SA 5:1  Nadat de Filistijnen de ark van God hadden buitgemaakt, brachten ze haar van Ében-Haézer naar Asjdod.
7366  1SA 7:12  Toen nam Samuël een steen, plaatste die halverwege tussen Mispa en Sjen, noemden hem: Ében-Haézer, en sprak: “Tot hier toe heeft Jahweh ons geholpen.”
7621  1SA 17:1  Eens verzamelden de Filistijnen hun troepen ten strijde; zij trokken zich samen bij Soko, dat tot Juda behoort, en sloegen hun kamp op tussen Soko en Azeka, bij Éfes-Dammim.
9809  2KI 10:12  Nu ging Jehoe heen, en begaf zich naar Samaria. In Bet-Ékec der herders, dat op zijn weg lag,
9811  2KI 10:14  Toen beval hij: Grijpt ze levend. En zijn soldaten grepen ze levend, en doodden ze bij de vijver van Bet-Éked. Ze waren met twee en veertig man; niemand van hen liet hij over.
10077  2KI 19:12  Hebben de goden de volkeren gered, die door mijn vaderen werden vernield: Gozan, Charan, Résef, en de bewoners van Éden in Telassar?
10102  2KI 19:37  En toen hij eens aan het bidden was in de tempel van Nisrok, zijn god, werd hij met het zwaard doorstoken door zijn zonen Adrammélek en Saréser, die naar het land Ararat vluchtten. Zijn zoon Ésar-Chaddon volgde hem op.
10274  1CH 1:18  Arpaksad verwekte Sála, en Sála weer Éber.
10275  1CH 1:19  Éber had twee zonen: de eerste heette Páleg, omdat in zijn tijd de wereld verdeeld werd; zijn broer heette Joktan.
10281  1CH 1:25  Éber en Páleg; Ragaoe,
10289  1CH 1:33  De zonen van Midjan waren: Efa, Éfer, Chanok, Abida en Eldaä. Dat waren allen nakomelingen van Ketoera.
10294  1CH 1:38  De zonen van Seïr waren: Lotan. Sjobal, Sibon en Ana; verder Disjon, Éser en Disjan.
10298  1CH 1:42  De zonen van Éser waren: Bilhan, Zaäwan en Akan. De zonen van Disjan waren Oes en Aran.
10337  1CH 2:27  De zonen van Ram, den oudsten zoon van Jerachmeël, waren: Máas, Jamin en Éker.
10393  1CH 4:4  verder nog Penoeël, de stamvader van Gedor, en Ézer, de stamvader van Choesja. Dit waren de afstammelingen van Choer, den oudsten zoon van Efrat en stamvader van Betlehem.
10406  1CH 4:17  De zonen van Esra waren Jéter, Méred, Éfer en Jalon. Hier volgen de kinderen van Bitja, een dochter van Farao, die Méred gehuwd had; ze werd zwanger van Mirjam, Sjammai en Jisjbach, den vader van Esjtemóa.
10418  1CH 4:29  Bilha, Ésem, Tolad,
10445  1CH 5:13  De verschillende families van hun stamgenoten waren: Mikaël, Mesjoellam, Sjébe, Jorai, Jakan, Zia en Éber, in het geheel zeven.
10456  1CH 5:24  Hun familiehoofden waren: Éfer, Jisji, Eliël, Azriël, Jirmeja, Hodawja en Jachdiël; het waren dappere en beroemde mannen, hoofden van hun families.
10560  1CH 7:21  die van Zabad waren Sjoetélach, Ézer en Elad. Dezen werden door de burgers van Gat, de inheemse bevolking, gedood, toen ze uitgetrokken waren, om hun vee te roven.
10591  1CH 8:12  De zonen van Elpáal waren: Éber, Misjam en Sjemed; dezen bouwden Ono en Loed met bijbehorende plaatsen.
10601  1CH 8:22  Jisjpan, Éber, Eliël,
10618  1CH 8:39  De zonen van zijn broer Ésjek waren Oelam de oudste, Jeöesj de tweede en Elifélet de derde.
11011  1CH 23:23  De zonen van Moesji waren Machli, Éder en Jeremot, in het geheel drie.
11050  1CH 24:30  De zonen van Moesji waren Machli, Éder en Jerimot. Dit waren de verschillende families der levieten.
11055  1CH 25:4  De groep van Heman: Boekki-jáhoe, Mattanjáhoe, Oezziël, Sjeboeël, Jerimot, Chananja, Chanani, Elijáta, Giddalti, Romamti-Ézer, Josjbekásja, Mallóti, Hotir en Machaziot, zonen van Heman;
11808  2CH 29:12  Toen stonden de volgende levieten op: Máchat, de zoon van Amasai; Joël, de zoon van Azarjáhoe, uit het geslacht Kehat; Kisj, de zoon van Abdi, en Azarjáhoe, de zoon van Jehallelel, uit het geslacht Merari; Joach, de zoon van Zimma, en Éden, de zoon van Joach, uit het geslacht Gersjon;
11874  2CH 31:15  Hij werd in de priestersteden bijgestaan door Éden, Binjamin, Jesjóea, Sjemajáhoe, Amarjáhoe en Sjekanjáhoe, die hun ambtgenoten, groot en klein, volgens hun verschillende afdelingen, plichtgetrouw hun aandeel moesten uitreiken.
12124  EZR 4:9  Rechoem, landvoogd, Sjimsjai, geheimschrijver, met hun overige ambtgenoten, de perzische rechters, generaals en commissarissen over de bewoners van Érek, Babel, Sjoesjan, die Elamieten zijn,
12212  EZR 8:6  van de zonen van Adin: Ébed, de zoon van Jonatan met vijftig man.
12351  NEH 3:19  Naast hem bouwde Ézer, de zoon van Jesjóea en overste van Mispa, een tweede gedeelte, namelijk de hoek tegenover de opgang naar het arsenaal.
12648  NEH 12:20  die van Sallai, Kallai, Amok, Éber;
12670  NEH 12:42  met Maäseja, Sjemaja, Elazar, Oezzi, Jehochanan, Malkija, Elam en Ézer. Ook de zangers lieten zich horen onder leiding van Jizrachja.
27439  ACT 13:8  Maar Élumas de tovenaar, (want zo is de vertaling van zijn naam) werkte hen tegen, en zocht den proconsul van het geloof afkerig te maken.
27645  ACT 18:19  Ze kwamen te Éfese aan, en daar liet hij hen achter. Hij zelf begaf zich naar de synagoge, en disputeerde met de Joden.
27647  ACT 18:21  Hij nam afscheid en sprak: Als God het wil, kom ik weer bij u terug. En hij vertrok uit Éfese.
27650  ACT 18:24  Intussen was er te Éfese een jood aangekomen, Apollo genaamd; hij was Alexandrijner van geboorte, een welsprekend man, en ervaren in de Schriften.
27655  ACT 19:1  Terwijl Apollo reeds te Korinte vertoefde, trok Paulus de hogerop gelegen streken door, en kwam te Éfese aan. Daar trof hij enige leerlingen aan,
27671  ACT 19:17  Dit werd bekend aan alle Joden en heidenen, die in Éfese woonden; allen werden van vrees vervuld, en de naam van den Heer Jesus werd verheerlijkt.
27680  ACT 19:26  Nu ziet gij en hoort gij, hoe deze Paulus niet slechts te Éfese, maar in bijna gans Azië heel wat mensen door zijn redeneren er afkerig van maakt. Want hij beweert: Wat met de hand wordt gemaakt, zijn geen goden.
27703  ACT 20:9  Een jongeman, Éutuchus genaamd, was in het venster gaan zitten. Toen nu Paulus zo lang bleef spreken, kreeg hij geweldige slaap; en door slaap overmand, viel hij van de derde verdieping naar beneden, en werd dood opgenomen.
27710  ACT 20:16  Want Paulus had besloten, Éfese voorbij te varen, om geen tijd’ in Azië te verliezen, daar hij zich haastte, om zo mogelijk met Pinksteren te Jerusalem te zijn.
27711  ACT 20:17  Maar van Milete uit zond hij iemand naar Éfese, om de priesters van de gemeente te ontbieden.
28818  1CO 15:32  Als ik te Éfese met wilde dieren had gevochten, zoals de mensen het wilden, wat zou het me hebben gebaat? Wanneer de doden niet verrijzen, laat ons dan maar eten en drinken, want morgen gaan we dood.
28852  1CO 16:8  Tot Pinksteren zal ik te Éfese blijven;
29274  EPH 1:1  Paulus, door de wil van God apostel van Christus Jesus: aan de heiligen te Éfese en de gelovigen in Christus Jesus:
29539  COL 1:7  juist zoals ge ze geleerd hebt van Épafras, onzen geliefden medearbeider. Deze is een trouw dienaar van Christus voor u;
29621  COL 4:12  U groet Épafras uw landgenoot, een dienstknecht van Christus Jesus, die steeds voor u worstelt in zijn gebeden, opdat gij stand moogt houden, volmaakt en volkomen, in alles wat God van u verlangt.
29766  1TI 1:3  Zoals ik u bij mijn vertrek naar Macedonië ver. zocht heb, moet ge in Éfese blijven, om sommige lieden te verbieden, vreemde dingen te leren,
29894  2TI 1:18  Geve de Heer, dat hij zelf barmhartigheid mag vinden bij den Heer op die Dag. En welke diensten hij in Éfese heeft bewezen, weet ge beter dan ik.
29949  2TI 4:12  Túchicus heb ik naar Éfese gezonden.
30028  PHM 1:23  U groet Épafras, mijn medegevangene in Christus Jesus;
30776  REV 1:11  Deze sprak: Wat ge ziet, schrijf dat op in een boek, en zend het aan de zeven kerken: naar Éfese, Smyrna, Pérgamus, en Tuatira, naar Sardes, Filadélfia en Laodicea.
30786  REV 2:1  Schrijf aan den engel der kerk te Éfese. Dit zegt Hij, die de zeven sterren houdt in zijn rechterhand, die rondgaat te midden der zeven gouden luchters:
35606  2MA 12:36  Intussen waren de soldaten van Ésdris door het lange vechten uitgeput. Daarom smeekte Judas den Heer, hun aanvoerder en medestrijder te zijn,