407 | GEN 17:9 | Nog sprak God tot Abraham: Maar gij van úw kant moet mijn Verbond onderhouden, Gij en uw nazaat van geslacht tot geslacht. |
765 | GEN 27:37 | Isaäk gaf Esau ten antwoord: Zie, ik heb hem over u tot vorst gesteld, hem al zijn broeders tot dienaars gegeven, en koren en most hem geschonken. Mijn jongen, wat kan ik dan voor ú nog doen? |
6838 | JDG 11:7 | Maar Jefte zei tot de oudsten van Gilad: Zijt gij het soms niet, die me hatelijk hebt weggejaagd uit het huis van mijn vader? Waarom komt ge dan nú naar mij toe, nu ge in nood verkeert? |
11895 | 2CH 32:15 | Neen, laat Ezekias u niet bedriegen en u niet op een dwaalspoor brengen. Gelooft hem niet! Want als geen enkele andere god van geen enkel volk of koninkrijk zijn volk uit mijn macht of uit de macht mijner vaderen heeft kunnen redden, dan zal zeker úw God u niet uit mijn macht kunnen redden! |
12939 | JOB 4:5 | Maar nu het ú overkomt, nu zijt ge verslagen, Nu het ú treft, verbijsterd! |
13218 | JOB 15:11 | Zijn soms voor ú de vertroostingen Gods te gering, Het woord, met zachtheid tot u gesproken? |
13848 | JOB 39:10 | Slaat gij een touw om zijn nek, Egt hij de voren achter ú? |
14355 | PSA 31:6 | In úw handen beveel ik mijn geest. Gij verlost mij, Jahweh, trouwe God, |
14603 | PSA 44:6 | Met úw hulp sloegen wij onze vijanden neer, Door úw Naam trapten wij onze haters tegen de grond; |
14607 | PSA 44:10 | Maar nú hebt Gij ons verstoten, ons te schande gemaakt, En trekt niet meer met onze heirscharen op; |
14712 | PSA 50:12 | Had Ik honger, Ik behoefde het ú niet te zeggen, Want Mij behoort de aarde met wat ze bevat. |
14755 | PSA 52:11 | Eeuwig zal ik U danken, omdat het úw werk is geweest, En de goedheid van uw Naam voor uw vromen verkonden! |
15469 | PSA 91:9 | Want úw toevlucht is Jahweh, Den Allerhoogste hebt gij u tot beschermer gekozen. |
15515 | PSA 94:18 | Maar als ik denk: nú wankelt mijn voet, Dan steunt mij uw goedheid, o Jahweh; |
16365 | PSA 143:2 | Treed niet in het gericht met uw dienstknecht, Want geen levende is voor úw aanschijn rechtvaardig. |
16553 | PRO 3:28 | Zeg niet tot uw naaste: “Ga heen en kom nog eens terug”; Of “Mórgen krijgt ge iets”, terwijl ge het nú hebt! |
16603 | PRO 5:16 | Zoudt ge úw wellen over de rand laten stromen, Uw watergolven over de straten? |
17129 | PRO 23:15 | Mijn kind, als úw hart wijs is, Zal ook mijn hart zich verheugen; |
17729 | ISA 1:5 | Waar wilt ge nú nog worden geslagen, Dat ge u altijd verzet? Het hoofd is helemaal ziek, Het hart kwijnt heel en al weg. |
20722 | EZK 10:20 | Het waren dezelfde wezens, die ik onder Israëls God aan de Kebar-rivier gezien had; maar nú wist ik, dat het cherubs waren. |
20731 | EZK 11:7 | daarom zegt Jahweh, de Heer: De slachtoffers, die ge binnen haar muren gemaakt hebt, die zijn het vlees en zij is de pot, maar ú haal Ik eruit. |
20774 | EZK 12:25 | Want Ik, Jahweh, zal spreken; alwat Ik zeg, wordt zonder uitstel vervuld. Waarachtig, onhandelbaar ras, in úw dagen zal Ik mijn woord verkondigen en vervullen, zegt Jahweh, de Heer. |
20943 | EZK 18:25 | Ge zegt misschien: Dan is de weg des Heren niet recht! Luister toch, huis van Israël: Is mijn weg niet recht? Neen, úw wegen zijn krom! |
20947 | EZK 18:29 | En dan zegt het huis van Israël: De weg des Heren is niet recht! Zijn mijn wegen niet recht, huis van Israël? Neen, úw wegen zijn krom! |
21356 | EZK 33:7 | Mensenkind, zó heb Ik ú aangesteld als wachter over Israëls huis. Wanneer ge iets van Mij verneemt, moet ge hen waarschuwen namens Mij. |
21357 | EZK 33:8 | Zeg Ik tot den zondaar: Zondaar, ge zult zeker sterven; maar doet gij uw mond niet open, om den zondaar voor zijn gedrag te waarschuwen, dan zal die zondaar wel om zijn eigen schuld sterven, maar van zijn bloed zal Ik ú rekenschap vragen. |
21511 | EZK 38:17 | Dit zegt Jahweh, de Heer: Zijt gij het niet, van wien Ik in oeroude tijden gesproken heb door mijn dienaren, de profeten van Israël, die in lang vervlogen dagen profeteerden, dat Ik ú over hen zou doen komen? |
24187 | MAT 26:64 | Jesus zeide hem: Ge hebt het gezegd. Maar Ik zeg ú: Van nu af aan zult gij den Mensenzoon gezeten zien aan de rechterhand van de Kracht, en Hem zien komen op de wolken des hemels. |
24823 | MRK 13:37 | Wat Ik ú zeg, dat zeg Ik aan allen: Waakt! |
25308 | LUK 7:44 | Nu keerde Hij Zich naar de vrouw, en sprak tot Simon: Ziet ge die vrouw? Ik ben in úw huis gekomen; gij goot geen water op mijn voeten, maar zij heeft mij voeten met haar tranen besproeid en met de haren afgedroogd. |
26714 | JHN 13:15 | Want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij zoudt doen, zoals Ik ú heb gedaan. |
26784 | JHN 15:16 | Niet gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik heb ú uitverkoren; en Ik heb u aangesteld, om vrucht te gaan dragen, en wèl blijvende vrucht; en de Vader geve u alles, wat gij Hem in mijn naam zult vragen. |
27028 | ACT 2:10 | van Frúgië en Pamfúlië, van Egypte en de streken van Lybië bij Cyrene: romeinse kolonisten, |
27432 | ACT 13:1 | Er waren nu in de Kerk te Antiochië de volgende profeten en leraars: Bárnabas; Simon, bijgenaamd Niger; Lúcius, de Cyreneër; Mánahen, de zoogbroeder van den viervorst Herodes, en Saul. |
27444 | ACT 13:13 | Nu voeren Paulus en zijn gezellen van Pafos weg, en kwamen te Perge in Pamfúlië aan. Daar scheidde Johannes zich van hen af, en keerde naar Jerusalem terug |
27495 | ACT 14:12 | Bárnabas noemden ze Júpiter, en Paulus Hermes omdat deze het woord had gevoerd. |
27496 | ACT 14:13 | En de priester van Júpiter, den beschermgod der stad, bracht stieren en kransen in de portieken, en wilde met het volk een offer brengen. |
27507 | ACT 14:24 | Vervolgens trokken ze Pisidië door, en kwamen in Pamfúlië. |
27549 | ACT 15:38 | maar Paulus achtte het niet raadzaam, iemand mee te nemen, die te Pamfúlië hen had verlaten, en hen niet bij het werk vergezeld had. |
27558 | ACT 16:6 | Ze trokken nu Frúgië en de streek van Galátië door, omdat de Heilige Geest hen belette, het woord in Azië2 te verkondigen. |
27559 | ACT 16:7 | Toen ze dicht bij Músië waren gekomen, trachtten ze naar Bitúnië te gaan, maar de Geest van Jesus liet het hun niet toe. |
27560 | ACT 16:8 | Ze trokken dus Músië door, en zakten naar Troas af. |
27566 | ACT 16:14 | Ook een vrouw, Lúdia genaamd, een verkoopster van purper uit de stad Tuatira, een godvrezende, hoorde toe: en de Heer opende haar hart, zodat ze haar volle aandacht schonk aan Paulus’ woord. |
27592 | ACT 16:40 | Ze verlieten dus de gevangenis, en gingen bij Lúdia binnen; en toen ze de broeders hadden gezien en vermaand, reisden ze verder. |
27626 | ACT 17:34 | Toch sloten enige mannen zich bij hem aan, en geloofden; hiertoe behoorden ook Dionúsius de Areopagiet en een vrouw met name Dámaris, en anderen met hen. |
27649 | ACT 18:23 | Nadat hij daar enige tijd had doorgebracht, vertrok hij weer, reisde achtereenvolgens de streek van Galátië en Frúgië door, en bevestigde er al de leerlingen. |
27698 | ACT 20:4 | Als reisgezellen had hij een Bereër Sópater, den zoon van Pyrrus, Aristarchus en Secundus van Tessalonika, Cajus van Derbe, Timóteus, en de Asiaten Túchicus en Trófimus; |
27828 | ACT 23:26 | Hij schreef een brief van de volgende inhoud: Claudius Lúsias aan den edelen landvoogd Felix, heil! |
27844 | ACT 24:7 | Maar de hoofdman Lúsias is tussenbeide gekomen, heeft hem met groot geweld aan onze handen ontrukt, |
27859 | ACT 24:22 | Ofschoon Felix zeer goed bekend was met al wat deze richting betrof, verdaagde hij toch het proces, en zeide tot hen: Wanneer de overste Lúsias hier is gekomen, zal ik uw zaak onderzoeken. |
27924 | ACT 27:1 | Toen tot onze afvaart naar Italië besloten was, werd Paulus met enige andere gevangenen aan een honderdman van de keizerlijke legerafdeling toevertrouwd; zijn naam was Július. |
27926 | ACT 27:3 | De volgende dag gingen we te Sidon aan land, en Július, die Paulus heel welwillend bejegende, stond hem toe, zijn vrienden te bezoeken, en zich door hen te laten verzorgen. |
27928 | ACT 27:5 | We staken de zee langs Cilicië en Pamfúlië over, en kwamen te Mura in Lúkië aan. |
27974 | ACT 28:7 | In de nabijheid was een landgoed gelegen, dat aan den bevelhebber van het eiland behoorde, die Públius heette. Deze nam ons welwillend op, en verleende ons gastvrijheid, drie dagen lang. |
27975 | ACT 28:8 | Juist lag toen de vader van Públius met koorts en buikloop te bed. Paulus ging naar hem toe, sprak een gebed, legde hem de handen op, en genas hem. |
28298 | ROM 11:21 | wanneer God de echte takken niet heeft ontzien, dan zal Hij ook ú niet ontzien. |
28390 | ROM 15:19 | door kracht van tekenen en wonderen, en door de kracht van den heiligen Geest. Zó heb ik wel van Jerusalem af tot Illúrië toe in alle richtingen het Evangelie van Christus in al zijn volheid verkondigd; |
28411 | ROM 16:7 | Groet Andrónikus en Júnias, mijn stamgenoten en medegevangenen, die in groot aanzien staan bij de Apostelen, en die zelfs vóór mij aan Christus hebben toebehoord. |
28418 | ROM 16:14 | Groet Asúnkritus, Flegon, Hermes, Pátrobas, Hermas en de broeders die bij hem zijn. |
28419 | ROM 16:15 | Groet Filólogus en Júlia, Nereus en zijn zuster, ook Olumpas met al de heiligen die bij hen zijn. |
28425 | ROM 16:21 | Timóteus, mijn medehelper, en mijn stamgenoten Lúcius, Jason en Sosipatros laten u groeten. |
28777 | 1CO 14:31 | Zeker, als het úw beurt is, moogt gij allen profeteren, opdat allen er uit leren, en allen worden vertroost. |
28882 | 2CO 1:14 | zoals gij ons reeds ten dele hebt begrepen: dat wij namelijk úw glorie zijn op de Dag van onzen Heer Jesus, gelijk gij de onze. |
28894 | 2CO 2:2 | Want indien ik ú bedroef, wie moet mij dan verblijden? Tenslotte hij alleen, die zelf door mij zou zijn bedroefd. |
29007 | 2CO 8:7 | maar ú, om ook in dit liefdewerk uit te munten, zoals gij uitmunt in alles: in geloof, spreken, kennis, in ijver op allerlei gebied, in uw liefde tot ons. |
29024 | 2CO 8:24 | Welnu dan, levert hun ten overstaan der kerken het onomstotelijk bewijs van úw liefde, en van òns recht, om te roemen op u. |
29045 | 2CO 10:6 | en we houden ze gereed, om iedere ongehoorzaamheid te straffen, zo gauw úw gehoorzaamheid maar volmaakt is. |
29060 | 2CO 11:3 | en nu bekruipt mij de vrees, dat zoals de slang met haar arglist Eva bedroog, ook úw gezindheid verleid wordt en afgeleid van de oprechte trouw (en de reinheid) tot Christus. |
29101 | 2CO 12:11 | Zeker, ik ben onverstandig geweest; maar gij hebt me er toe gedwongen. Want eigenlijk had ik moeten geprezen worden door ú. Want al ben ik ook niets, toch sta ik in niets ten achter bij die buitengewone apostelen; |
29425 | EPH 6:21 | Túchicus, de geliefde broeder en trouwe dienaar in den Heer, zal u volledig inlichten, hoe het mij gaat en wat ik doe, opdat ook gij goed op de hoogte zult blijven. |
29597 | COL 3:13 | Weest verdraagzaam jegens elkander en vergeeft elkander, als gij over elkaar hebt te klagen; zoals de Heer ú heeft vergeven, zo moet ook gij het doen. |
29616 | COL 4:7 | Túchicus, mijn geliefde broeder, de trouwe dienaar en medearbeider in den Heer, zal u volledig inlichten over mijn toestand. |
29669 | 1TH 3:12 | moge de Heer ú echter vervullen en doen overvloeien van liefde tot elkander en tot iedereen, zoals wij ze hebben tot u. |
29891 | 2TI 1:15 | Ge weet, dat al de Aziaten mij in de steek hebben gelaten, onder anderen Fúgelus en Hermógenes. |
29949 | 2TI 4:12 | Túchicus heb ik naar Éfese gezonden. |
30002 | TIT 3:12 | Wanneer ik Artemas en Túchicus tot u zend, kom dan spoedig bij me te Nikópolis; want ik heb besloten, daar de winter door te brengen. |
30018 | PHM 1:13 | Ik had hem gaarne bij me gehouden, opdat hij mij in úw plaats zou dienen gedurende mijn gevangenschap voor het Evangelie. |
30442 | 1PE 1:1 | Petrus, apostel van Jesus Christus, aan de pelgrims der Verstrooiing van Pontus, Galátië, Kappadócië, Azië en Bitúnië, die zijn uitverkoren, |
30568 | 2PE 2:1 | Maar er waren ook valse profeten opgestaan onder het Volk, zoals er ook valse leraars zullen zijn onder ú. Ze zullen verderflijke ketterijen binnensmokkelen, den Meester verloochenen, die hen heeft vrijgekocht, en zich zó een ras verderf berokkenen. |
31463 | JDT 3:1 | Toen zonden de koningen en vorsten van al die steden en streken, van syrisch Mesopotamië en het syrisch gebied Sobal en van Lúdië en Cilicië hun gezanten naar Holoférnes. Ze zeiden hem: |
31700 | JDT 13:20 | Zo waar de Heer leeft; zijn engel heeft mij beschermd, toen ik hier wegging, terwijl ik daar woonde, en nu ik hier terug ben. De Heer heeft niet toegelaten, dat zijn dienares werd onteerd. Vrij van iedere smet van zonde heeft Hij mij bij u teruggebracht, om mij te verheugen over zijn zege, over mijn redding en over úw bevrijding. |
34413 | 1MA 3:32 | Hij liet echter Lúsias achter, een hooggeplaatst persoon van koninklijke adel, om de staatszaken te regelen in de landen tussen de Eufraat en de grens van Egypte, |
34419 | 1MA 3:38 | Nu wees Lúsias onder de vertrouwelingen van den koning enkele dappere mannen aan; het waren Ptoleméus, de zoon van Dorúmenes, Nikánor en Górgias. |
34467 | 1MA 4:26 | De heidenen, die ontkomen waren, gingen allen naar Lúsias en deelden hem alles mee, wat er gebeurd was. |
34475 | 1MA 4:34 | Daarna stormden zij op elkander in; het werd een strijd van man tegen man, en van Lúsias' leger sneuvelden ongeveer vijfduizend soldaten. |
34476 | 1MA 4:35 | Toen Lúsias de nederlaag van zijn eigen leger moest aanzien, en de moed zag stijgen van Judas' troepen, die vast besloten waren te leven of eervol te sterven, trok hij naar Antiochië terug. Daar wierf hij huurtroepen aan, om opnieuw Judea binnen te rukken, als het leger weer voltallig zou zijn. |
34576 | 1MA 6:6 | dat ook Lúsias aan het hoofd van een machtig leger was opgerukt, maar eveneens door de Joden verslagen was; dat de Joden hun bewapening hadden versterkt door de grote buit, die zij op het verslagen leger hadden behaald; |
34587 | 1MA 6:17 | Maar toen Lúsias hoorde, dat de koning gestorven was, riep hij diens zoon Antiochus, dien hij in zijn jeugd had opgevoed, tot koning uit, en gaf hem de bijnaam Eúpator. |
34625 | 1MA 6:55 | Toen Lúsias echter vernam, dat Filippus, dien koning Antiochus nog bij zijn leven had aangewezen, om zijn zoon Antiochus voor het koningschap op te leiden, |
34634 | 1MA 7:1 | In het jaar 151 wist Demétrius, de zoon van Seleúkus, uit Rome te ontsnappen. Hij landde met een klein gevolg bij een kustplaats, en begon daar als koning op te treden. |
34635 | 1MA 7:2 | Toen hij nu het paleis van zijn voorvaderen was binnengetrokken, namen de troepen Antiochus en Lúsias gevangen en wilden hen voor hem brengen. |
34691 | 1MA 8:8 | zoals Pisidië, Miluas en Lúdië, en het aan koning Eúmenes geschonken. |
34884 | 1MA 11:7 | Daarna begeleidde Jonatan den koning tot aan de rivier de Eleúterus, en keerde toen naar Jerusalem terug. |
34885 | 1MA 11:8 | Zo maakte koning Ptoleméus zich van de kuststeden meester tot aan Seleúcië, aan de zee. En daar hij vijandige plannen tegen Alexander beraamde, |