606 | GEN 24:14 | Wanneer het meisje, tot wie ik zeg: “reik mij uw kruik, om te drinken”, ten antwoord geeft: “drink, en ook uw kamelen zal ik water geven”; dan zal dàt het meisje zijn, dat Gij voor uw dienaar Isaäk hebt bestemd; en daaraan zal ik erkennen, dat Gij mijn heer genadig zijt. |
636 | GEN 24:44 | mij ten antwoord geeft: “drink, en ook voor uw kamelen zal ik putten”, dan zal zij de vrouw zijn, die Jahweh voor den zoon van mijn heer heeft bestemd. |
638 | GEN 24:46 | liet ze dadelijk haar kruik zakken, en sprak: “drink, en ook uw kamelen zal ik water geven”. Ik dronk, en ze liet ook de kamelen drinken. |
949 | GEN 32:21 | en ge voegt er ook nog aan toe: “Zie, uw dienaar Jakob komt achter ons aan”. Want hij dacht: ik wil hem eerst door het geschenk, dat mij vooruitgaat, verzoenen, en hem dan onder de ogen komen; misschien dat hij mij dan genadig behandelt. |
1595 | EXO 3:15 | En God sprak verder tot Moses: Dit moet gij aan Israëls kinderen zeggen: “Jahweh, de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob zendt mij tot u!” Dit is voor eeuwig mijn Naam; zo zal Ik heten van geslacht tot geslacht. |
1598 | EXO 3:18 | Zij zullen aan uw oproep gehoor geven. Dan moet gij met de oudsten van Israël naar den koning van Egypte gaan, en hem zeggen: “Jahweh, de God der Hebreën, is ons verschenen; wij moeten drie dagreizen ver de woestijn in, om aan Jahweh, onzen God, een offer te brengen”. |
5680 | DEU 28:67 | Des morgens zult ge zeggen: “Ach, was het maar avond!” en des avonds: “Ach, was het maar morgen!” om de angst, die uw hart vervult en om het schouwspel, dat ge moet zien. |
5991 | JOS 7:13 | Sta op, heilig het volk en beveel: Heiligt u voor morgen! Want aldus spreekt Jahweh, Israëls God: “Israël, er is iets onder u, dat door de ban is getroffen. Ge zult niet opgewassen zijn tegen uw vijanden, tot gij die ban uit uw midden hebt verwijderd.” |
7402 | 1SA 9:9 | (Vroeger zei men namelijk in Israël, als men God ging bevragen: “Kom, laat ons naar den ziener gaan”; want de profeet van vandaag werd vroeger ziener genoemd.) |
7519 | 1SA 14:9 | Roepen ze ons toe: “Halt, totdat we bij u zijn, dan blijven we beneden staan en klimmen niet naar hen op”. |
7700 | 1SA 18:22 | En aan zijn dienaren gaf Saul de opdracht: Zeg eens in vertrouwen tot David: “Zie, de koning is op u gesteld en al zijn dienaren mogen u graag; ge moet dus maar de schoonzoon van den koning worden.” |
7753 | 1SA 20:21 | en den jongen gelasten, de pijlen te gaan oprapen. Zeg ik dan tot den jongen: “Hé, de pijl ligt meer naar deze kant toe, raap ze op, kom dan voor de dag; want dan zijt ge veilig en is er geen gevaar, zowaar Jahweh leeft!” |
7754 | 1SA 20:22 | Maar roep ik tot den jongen: “Hé, de pijl ligt verder op”, ga dan heen; want dan zendt Jahweh u weg. |
8426 | 2SA 15:34 | maar als ge naar de stad terugkeert en tot Absalom zegt: “Koning, ik wil uw dienaar zijn; vroeger was ik de dienaar van uw vader, nu wil ik uw dienaar zijn, dan zult ge de raad van Achitófel in mijn voordeel kunnen verijdelen. |
10074 | 2KI 19:9 | En toen deze hoorde: “Tirháka, de koning van Koesj, is tegen u ten strijde getrokken,” zond hij opnieuw gezanten naar Ezekias met de volgende opdracht: |
13413 | JOB 22:20 | “Waarachtig, hun have vernield, Hun overvloed door het vuur verteerd!” |
14440 | PSA 35:10 | En heel mijn gebeente zal zeggen: “Jahweh, wie is U gelijk? Gij beschermt den zwakke tegen den sterke, Den zwakke en arme tegen zijn berovers!” |
14455 | PSA 35:25 | Laat ze niet denken: “Ha, nu zijn wij tevreden!” Niet zeggen: “We hebben hem onder de voet!” |
14556 | PSA 40:8 | Daarom zeg ik: “Zie, ik kom!” In de boekrol staat mij voorgeschreven, |
14564 | PSA 40:16 | En verstarren van schaamte, Die tot mij roepen: “Ha, ha!” |
14571 | PSA 41:5 | Ik bid wel: “Jahweh, wees mij genadig; Genees mijn ziel, want ik heb gezondigd tegen U!” |
15029 | PSA 70:4 | En verstarren van schaamte, Die tot mij roepen: “Ha, ha!” |
15191 | PSA 78:20 | “Zeker, Hij heeft wel de rotsen geslagen, En de steppen met plassen gedrenkt, Zodat er water uit vloeide, En er beken uit stroomden: Maar zal Hij ook brood kunnen schenken, En vlees aan zijn volk kunnen geven?” |
15306 | PSA 83:5 | “Komt, laat ons ze uitroeien uit de rij van de volken, Zodat men zelfs Israëls naam niet meer noemt!” |
15920 | PSA 116:4 | Ik riep de Naam van Jahweh aan: “Ach, Jahweh, spaar toch mijn leven!” |
17161 | PRO 24:12 | Al zegt ge: “Och, we wisten het niet,” Zou Hij, die de harten peilt, het niet merken, Hij, die uw leven beschermt, het niet weten, En den mens niet naar zijn werken vergelden? |
17842 | ISA 6:3 | En ze riepen elkander toe: “Heilig, heilig, heilig is Jahweh der heirscharen; de hele aarde is vol van zijn glorie!” |
18431 | ISA 37:9 | En toen deze hoorde “Tirháka, de koning van Koesj, is tegen u ten strijde getrokken”, zond hij opnieuw gezanten naar Ezekias met de volgende opdracht: |
18835 | ISA 56:12 | “Komt, we moeten wijn gaan halen, En ons bedrinken: Morgen is het weer als vandaag, Nog veel beter!” |
19471 | JER 18:18 | Toen zeiden zij: Komt, laat ons een aanslag tegen Jeremias beramen: “Neen, den priester is de wet niet ontnomen, Den wijze de raad niet, Den profeet niet het Godswoord!” Vooruit, laten we hem doden voor zo’n taal, En niet luisteren naar zijn woorden! |
20131 | JER 46:17 | Noemt Farao, den koning van Egypte: “Lawaai, dat zijn tijd liet voorbijgaan!” |
20151 | JER 48:2 | De glorie van Moab verdwenen! Tegen Chesjbon hebben ze onheil beraamd: “Komt, laat ons het verdelgen uit de rij van de volken!” Dimon, ook gij wordt verwoest, Het zwaard rent achter u aan. |
20240 | JER 50:5 | Ze zullen de weg naar Sion vragen, Want dàt is hun doel: “Komt, laten we ons aan Jahweh hechten, Door een eeuwig, onvergetelijk verbond!” |
20343 | JER 51:62 | Dan moet ge zeggen: “Jahweh, Gij zelf hebt deze plaats met vernieling bedreigd, zodat er niets, geen mens en geen beest, meer zal wonen, maar het een eeuwige steppe zal zijn!” |
20817 | EZK 14:17 | Of Ik kom met een zwaard op dat land af, en roep: “Zwaard, trek door het land!” en Ik vaag er mens en dier uit weg; |
21359 | EZK 33:10 | Mensenkind, ge moet tot het huis van Israël zeggen: Zo redeneert ge maar: “Ja, onze misdaden en onze zonden drukken toch op ons, daardoor vergaan wij; hoe zouden wij dus kunnen leven?” |
22237 | HOS 6:1 | “Komt, laat ons teruggaan tot Jahweh!” Want Hij verscheurt, maar Hij zal ons genezen, Hij slaat, maar Hij zal ons verbinden; |
23236 | MAT 1:23 | “Zie, de maagd zal ontvangen, en een zoon baren; en men zal Hem Emmánuel noemen”; dat is vertaald: God met ons. |
23538 | MAT 11:10 | Hij is het, van wien geschreven staat: “Zie, Ik zend mijn gezant voor U uit, Die U de weg zal bereiden.” |
23707 | MAT 15:5 | Maar gij verklaart: Wie tot vader of moeder zegt: “Alles, waarmee ik u van dienst zou kunnen zijn, is tot offergave bestemd,” |
26687 | JHN 12:38 | opdat het woord in vervulling zou gaan, dat de profeet Isaias gezegd heeft: “Heer, wie heeft onze prediking geloofd, En wien is de arm des Heren geopenbaard?” |
27087 | ACT 3:22 | Moses toch heeft gezegd: “God, de Heer, zal voor u uit uw broeders een profeet doen opstaan, aan mij gelijk; naar Hem moet gij luisteren in alles wat Hij u zegt. |
27211 | ACT 7:26 | Want de volgende dag kwam hij bij een twist tussenbeide, trachtte de twistenden tot vrede te brengen, en sprak: “Mannen, gij zijt broeders: Waarom doet gij elkander onrecht?” |
27456 | ACT 13:25 | en toen zijn levenstaak ten einde liep, heeft Johannes gezegd “Hij, voor wien gij mij houdt, ben ik niet; maar zie, na mij komt er Een, wiens schoeisel ik niet waardig ben te ontbinden”. |
27472 | ACT 13:41 | “Hooghartigen, ziet toe, staat verbaasd en verdwijnt; Want Ik ga een werk in uw dagen verrichten: Een werk, dat gij niet zoudt geloven, Wanneer men het u vertelt.” |
27760 | ACT 21:28 | “Israëlieten, te hulp! Dit is de man, die overal iedereen leert tegen het volk, tegen de Wet en tegen deze plaats; ook heeft hij heidenen in de tempel gebracht, en deze plaats ontwijd.” |
27779 | ACT 22:7 | Ik viel op de grond, en hoorde een stem, die mij zeide: “Saul, Saul, waarom vervolgt ge Mij?” |
27782 | ACT 22:10 | Toen zei ik: “Heer, wat moet ik doen?” En de Heer sprak tot mij: “Sta op, en ga naar Damascus; daar zal men u alles zeggen, wat u gelast wordt”. |
27785 | ACT 22:13 | kwam naar mij toe, ging voor mij staan, en sprak: “Saul, broeder, zie op”. En op hetzelfde ogenblik zag ik hem. |
27905 | ACT 26:14 | We vielen allen neer op de grond, en ik hoorde een stem, die in het hebreeuws tot mij sprak: “Saul, Saul, waarom vervolgt ge Mij? Het valt u hard, terug te slaan tegen de prikkel”. |
28199 | ROM 8:15 | Want gij hebt geen geest van slavernij ontvangen, om terug te vallen in de vrees, maar de geest van kindschap, waardoor we roepen: “Abba, Vader!” |
28272 | ROM 10:16 | Maar niet allen hebben gehoor gegeven aan de Blijde Boodschap. Want Isaias zegt: “Heer, wie heeft onze prediking geloofd?” |
28280 | ROM 11:3 | “Heer, uw profeten hebben ze gedood, uw altaren omver geworpen; ik alleen ben overgebleven, en ze staan me naar het leven.” |
28497 | 1CO 3:19 | Immers de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God. Want er staat geschreven: “Hij, die de wijzen in hun eigen arglistigheid vat.” |
28885 | 2CO 1:17 | Ben ik nu, door dit te willen, wispelturig te werk gegaan; of richt ik de plannen, die ik maak, naar het vlees in, zodat het bij mij nu eens “Ja, ja” is, dan weer “Neen, neen”? |
29385 | EPH 5:14 | Daarom wordt er gezegd: “Ontwaak, gij slaper; Sta op uit de doden, En Christus zal over u lichten!” |
30086 | HEB 4:5 | en hier weer: “Neen, ze zullen niet ingaan in mijn Rust.” |
30125 | HEB 6:14 | “Voorwaar, rijk zal Ik u zegenen, Overvloedig u vermenigvuldigen,” |
30472 | 1PE 2:6 | Daarom staat er in de Schrift: “Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren steen, een kostbare hoeksteen; En wie in Hem gelooft, wordt niet beschaamd.” |
30844 | REV 4:8 | En de vier Dieren hadden allen zes vleugels, van buiten en binnen vol ogen. Rusteloos riepen ze dag en nacht: “Heilig, Heilig, Heilig, De Heer, de almachtige God, Die wàs, en die is, en die kòmt!” |
31038 | REV 16:15 | “Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij die waakt en zijn kleren aanhoudt, opdat hij niet naakt ga, en men zijn schaamte niet zie.” |
31156 | REV 22:7 | “Zie, ik kom spoedig! Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek onderhoudt.” |
33841 | SIR 51:10 | Ik riep: “Jahweh, mijn Vader zijt Gij, Gij zijt de Held, die mij redt! Verlaat mij niet op de dag van benauwing, Op de dag van val en ondergang. Dan zal ik altijd uw Naam blijven loven, U blijven roemen in mijn gebed.” |