396 | GEN 16:14 | Die put heet daarom de put Lachai-Roï; hij ligt tussen Kadesj en Béred. |
496 | GEN 19:38 | Ook de jongste baarde een zoon, en noemde hem Ben-Ammi; hij is de vader der tegenwoordige Ammonieten. |
1030 | GEN 35:18 | Onder het sterven nog, want ze ging dood, noemde ze hem Ben-Oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. |
4059 | NUM 11:34 | Daarom noemde men die plaats Kibrot-Hattaäwa; want men begroef daar het volk, dat gulzig was geweest. |
6176 | JOS 13:20 | Bet-Peor met de hellingen van de Pisga en Bet-Hajjesjimot; |
6207 | JOS 15:3 | zij boog ten zuiden van het hoge Akrabbim af, liep dan over Sin, en steeg naar het zuiden van Kadesj-Barnéa; vervolgens liep ze over Chasar-Addar, en met een bocht naar Karka; |
6236 | JOS 15:32 | Lebaot, Sjilchim en En-Rimmon; in het geheel negen en twintig steden met haar dorpen. |
6266 | JOS 15:62 | Nibsjan, Ir-Hammélach en En-Gédi; zes steden met haar dorpen. |
6323 | JOS 18:28 | Séla, Haélef, Jeboes of Jerusalem, Gibat en Kirjat-Jearim; veertien steden met haar dorpen. Dit was het erfdeel van de families der Benjamieten. |
6361 | JOS 19:38 | Jiron, Migdal-El, Chorem, Bet-Anat en Bet-Sjémesj; negentien steden met haar dorpen. |
6399 | JOS 21:16 | Ain, Joetta, Bet-Sjémesj; te zamen negen steden uit deze beide stammen, allen met bijbehorende weidegronden. |
6950 | JDG 15:19 | Toen kliefde God de rotsspleet van Léchi, en er kwam water uit; hij dronk ervan, zijn krachten keerden terug, en hij leefde weer op. Daarom heet die bron En-Hakkore; ze bevindt zich ook nu nog in Léchi. |
7345 | 1SA 6:12 | De koeien liepen recht voor zich uit in de richting van Bet-Sjémesj; al loeiend liepen ze altijd rechtdoor, zonder naar rechts of links af te wijken. De tyrannen der Filistijnen bleven ze volgen tot aan het grondgebied van Bet-Sjémesj. |
7505 | 1SA 13:18 | de tweede in de richting van Bet-Choron; en de derde naar het grensgebied, dat over het Hyena-dal op de steppe uitziet. |
8155 | 2SA 5:20 | Zo kwam David bij Báal-Perasim; hij versloeg ze daar en zeide: Zoals water door een dam breekt, is Jahweh aan mijn spits door mijn vijanden heen gebroken! Vandaar dat die plaats Báal-Perasim heet. |
8313 | 2SA 12:24 | Daarna troostte David zijn vrouw Bat-Sjéba; hij ging naar haar toe, en had gemeenschap met haar. Zij schonk hem een zoon, dien hij Salomon noemde. En daar Jahweh het kind liefhad, |
8682 | 2SA 23:26 | Chéles uit Bet-Pélet; Ira de zoon van Ikkesj uit Tekóa; |
8686 | 2SA 23:30 | Benajáhoe uit Piraton; Hiddai uit Nachale-Gáasj; |
8687 | 2SA 23:31 | Abibáal uit Bet-Arba; Azmáwet uit Bachoerim; |
8690 | 2SA 23:34 | Elifélet, de zoon van Achasbai, uit Bet-Maäka; Eliam, de zoon van Achitófel, uit Gilo; |
9787 | 2KI 9:27 | Toen Achazja, de koning van Juda, dit zag, vluchtte hij weg in de richting van Bet-Haggan; maar Jehoe zette hem achterna en riep: Nu hem; schiet hem neer! Zij schoten hem in zijn wagen neer in de pas van Goer, bij Jibleam. Hij kon nog juist naar Megiddo vluchten, maar daar stierf hij. |
10377 | 1CH 3:12 | die van Joasj was Amas-jáhoe; die van Amasjáhoe was Azarja; die van Azarja was Jotam; |
10410 | 1CH 4:21 | De zonen van Sjela, den zoon van Juda, waren: Er, de stamvader van Leka; Lada, de stamvader van Maresja en van de geslachten der byssus-wevers van Bet-Asjbéa; |
10471 | 1CH 5:39 | Sjalloem verwekte Chilki-ja; Chilki-ja verwekte Azarja; |
10482 | 1CH 6:9 | die van Assir was Táchat; die van Táchat was Oeriël; die van Oeriël was Oezzi-ja; die van Oezzi-ja was Sjaoel. |
10488 | 1CH 6:15 | die van Oezza was Sjima; die van Sjima was Chaggi-ja; die van Chaggi-ja was Asaja. |
10542 | 1CH 7:3 | De zoon van Oezzi was Jizrachja; de zonen van Jizrachja waren: Mikaël, Obadja, Joël en Jisji-ja; in het geheel vijf opperhoofden. |
10613 | 1CH 8:34 | De zoon van Jonatan was Merib-Báal; Merib-Báal verwekte Mika. |
10631 | 1CH 9:12 | Verder nog Adaja, de zoon van Jerocham, den zoon van Pasjchoer, zoon van Malki-ja; en Masai, de zoon van Adiël, den zoon van Jachzéra, zoon van Mesjoellam, zoon van Mesjillemot, zoon van Immer. |
10659 | 1CH 9:40 | De zoon van Jonatan was Merib-Báal; Merib-Báal verwekte Mika. |
10704 | 1CH 11:27 | Sjammot uit Harar; Chéles uit Bet-Pélet; |
10709 | 1CH 11:32 | Choerai uit Nachale-Gáasj; Abiël uit Araba; |
10776 | 1CH 13:11 | David was diep bedroefd, omdat Jahweh zo heftig tegen Oezza was losgebroken. En men noemde die plek Péres-Oezzal; zo heet ze nog. |
10790 | 1CH 14:11 | Zo kwam David bij Báal-Perasim; hij versloeg ze daar, en zeide: Zoals water door een dam breekt, zo heeft God mij door mijn vijanden heen laten breken! Vandaar dat die plaats Báal-Perasim heet. |
11090 | 1CH 26:8 | Met hun zonen en broeders, twee en zestig in getal, waren het allen afstammelingen van Obed-Edom; kloeke mannen, voor hun ambt berekend. |
11722 | 2CH 25:13 | Intussen hadden de manschappen van de troep, die Amas-jáhoe had teruggestuurd, en niet met hem mee mochten strijden, een aanval gedaan op de steden van Juda, van Samaria af tot Bet-Choron; zij hadden daar drieduizend man verslagen, en een grote buit behaald. |
11919 | 2CH 33:6 | Zijn zoon heeft hij in het vuur geofferd in het Ben-Hinnomdal; hij maakte zich schuldig aan waarzeggerij, toverij en wichelarij, en stelde geestenbezweerders en toekomstvoorspellers aan. Hij deed dus al wat maar kwaad was in de ogen van Jahweh, om Hem te tergen. |
12089 | EZR 2:57 | de zonen van Sjefatja; de zonen van Chattil; de zonen van Pokéret-Hassebajim; de zonen van Ami. |
12092 | EZR 2:60 | de zonen van Delaja; de zonen van Tobi-ja; de zonen van Nekoda: zeshonderd twee en vijftig man. |
12278 | EZR 10:21 | onder de zonen van Charim: Maäseja, Eli-ja, Sjemaja, Jechiël en Oezzi-ja; |
12346 | NEH 3:14 | De Aspoort bouwde Malki-ja, de zoon van Rekab en overste van het distrikt Bet-Hakkérem; hij trok haar op, en voorzag haar van deuren, sluitbomen en grendels. |
12484 | NEH 7:59 | de zonen van Sjefatja; de zonen van Chattil; de zonen van Pokéret-Hassebajim; de zonen van Amon. |
12487 | NEH 7:62 | Het waren: De zonen van Delaja; de zonen van Tobi-ja; de zonen van Nekoda: zeshonderd twee en veertig man. |
14506 | PSA 37:35 | Ik heb een zondaar gezien in zijn vermetele trots, Hoog als een Libanon-ceder; |
18050 | ISA 16:11 | Daarom trilt mijn hart als een harp over Moab, En heel mijn binnenste over Kir-Cháres; |
18843 | ISA 57:8 | En achter deuren en posten Zet gij uw man-beeld; Uw dek slaat gij op, en beklimt het, En maakt er plaats voor in bed. Gij koopt voor u Wier bijslaap gij wenst; Gij bedrijft er veel overspel mee, En kijkt naar hun schaamte. |
19255 | JER 9:10 | Van Jerusalem ga Ik een puinhoop maken, een jakhalzen-hol; Van de steden van Juda een wildernis zonder bewoners! |
19467 | JER 18:14 | Smelt ooit van de machtige spitsen De Libanon-sneeuw; Drogen ooit haar bruisende, Kille en ruisende wateren op? |
19661 | JER 26:20 | Er was toen echter nog een andere man, die in Jahweh’s Naam profeteerde. Het was Oeri-ja, de zoon van Sjemajáhoe uit Kirjat-Jearim; ook hij profeteerde tegen deze stad en dit land juist hetzelfde als Jeremias. |
19915 | JER 36:4 | Jeremias liet Baruk ontbieden, den zoon van Neri-ja; en Baruk schreef op een boekrol al wat Jahweh tot Jeremias had gesproken, en Jeremias hem mondeling opgaf. |
19995 | JER 39:3 | en trokken al de aanvoerders van den koning van Babel er binnen, en vatten post bij de Midden-poort; het waren Neboe-Zaradan het hoofd van de lijfwacht, Neboe- Sjazban de opperbevelhebber, Nergal-Saréser de generaal, met alle aanvoerders van den koning van Babel. |
21415 | EZK 35:2 | Mensenkind, ge moet uw gelaat richten naar het Seïr-gebergte; profeteer ertegen, |
21573 | EZK 40:27 | Tegenover de zuiderpoort lag er een poort naar de binnen-voorhof; de afstand tussen beide poorten bedroeg honderd el. |
21646 | EZK 43:5 | Een geest hief mij omhoog, en bracht mij naar de binnen-voorhof; daar zag ik, hoe de tempel vol was van Jahweh’s heerlijkheid. |
21722 | EZK 45:23 | En gedurende de zeven dagen van het feest moet hij dagelijks aan Jahweh een brandoffer brengen van zeven gave varren en zeven gave lammeren, en elke dag één geitebok als zonde-offer; |
29160 | GAL 2:12 | Want vóórdat er enkele lieden van Jakobus waren gekomen, at hij in gemeenschap met de heiden-christenen; maar na hun komst trok hij zich terug, en zonderde hij zich af uit vrees voor de besnedenen; |