528 | GEN 21:14 | Daarom nam Abraham de volgende morgen brood en een zak water, gaf ze aan Hagar, zette het kind op haar schouder, en zond haar weg. Zij ging heen, maar verdwaalde in de woestijn van Beër-Sjéba. |
670 | GEN 25:11 | Toen Abraham gestorven was, zegende God zijn zoon Isaäk. Isaäk bleef wonen bij de bron van Lachai-Roï. |
716 | GEN 26:23 | Vandaar trok hij op naar Beër-Sjéba. |
921 | GEN 31:47 | Laban noemde hem Jegar-Sahadoeta, en Jakob noemde hem Gal-Ed. |
1033 | GEN 35:21 | Israël trok nu verder, en spande zijn tent voorbij Migdal-Éder. |
1038 | GEN 35:26 | De zonen van Zilpa, de slavin van Lea: Gad en Aser. Dit waren de zonen van Jakob, die hem geboren waren in Paddan-Aram. |
1080 | GEN 36:39 | Na de dood van Báal-Chanan, den zoon van Akbor, regeerde Hadar in zijn plaats zijn hofstad heette Paoe. Zijn vrouw heette Mehetabel, en was de dochter van Matred en kleindochter van Me-Zahab. |
1388 | GEN 46:1 | Toen vertrok Israël met al de zijnen, en ging naar Beër-Sjéba. Daar droeg hij een offer op aan den God van zijn vader Isaäk. |
1392 | GEN 46:5 | Daarna trok Jakob uit Beër-Sjéba. De zonen van Israël zetten hun vader Jakob met hun kinderen en vrouwen op de wagens, die Farao gezonden had, om hen te vervoeren, |
1899 | EXO 14:9 | De Egyptenaren joegen hen na met al de paarden en wagens van Farao, met zijn ruiters en leger, en bereikten hen, terwijl ze nog aan de zee waren gelegerd bij Pi-Hachirot, tegenover Baal-Sefon. |
4415 | NUM 22:39 | Balaäm ging met Balak verder, en zij kwamen te Kirjat-Choesot. |
4475 | NUM 25:3 | en Israël diende Báal-Peor. Daarom ontbrandde de toorn van Jahweh tegen Israël. |
4778 | NUM 33:16 | Van de woestijn Sinaï trokken zij verder, en legerden zich te Kibrot-Hattaäwa. |
4781 | NUM 33:19 | Van Ritma trokken zij verder, en legerden zich te Rimmon-Péres. |
4793 | NUM 33:31 | Van Moserot trokken zij verder, en legerden zich te Bene-Jaäkan. |
4794 | NUM 33:32 | Van Bene-Jaäkan trokken zij verder, en legerden zich te Chor-Haggidgad. |
4807 | NUM 33:45 | Van Ijje-Haäbarim trokken zij verder, en legerden zich te Dibon-Gad. |
4808 | NUM 33:46 | Van Dibon-Gad trokken zij verder, en legerden zich te Almon-Diblatáim. |
4896 | DEU 1:2 | gedurende de elf dagreizen van de Horeb in de richting van het gebergte Seïr tot aan Kadesj-Barnéa. |
4913 | DEU 1:19 | Toen wij van de Horeb waren opgebroken, trokken wij door heel die grote en vreselijke woestijn, die gij hebt gezien, in de richting van het gebergte der Amorieten, zoals Jahweh, onze God, het ons had bevolen, en bereikten zo Kadesj-Barnéa. |
5006 | DEU 3:29 | Zo bleven we in de vallei tegenover Bet-Peor. |
5009 | DEU 4:3 | Met eigen ogen hebt ge gezien, wat Jahweh gedaan heeft om Báal-Peor. Want iedereen, die Báal-Peor achterna liep, heeft Jahweh, uw God, uit uw midden verdelgd; |
6056 | JOS 9:17 | Toen braken de Israëlieten op, en kwamen de derde dag bij hun steden; het waren Gibon, Kefira, Beërot en Kirjat-Jearim. |
6211 | JOS 15:7 | en vervolgens naar Debir, op enige afstand van de vallei van Akor; daarna boog ze noordwaarts naar Gilgal af, tegenover de pas van Adoemmim ten zuiden van de beek, en verder naar de wateren van En-Sjémesj, tot ze uitkwam bij En-Rogel. |
6272 | JOS 16:5 | Dit was het gebied van de families der Efraïmieten: De oostelijke grens van hun erfdeel was Atrot-Addar tot Hoog Bet-Choron. |
6284 | JOS 17:7 | De grens van Manasse liep van Asjer naar Mikmetat, dat oostelijk van Sikem ligt, en verder zuidwaarts naar de bewoners van En-Tappóeach. |
6307 | JOS 18:12 | Hun noordelijke grens begon bij de Jordaan, liep dan naar boven langs de noordzijde van de bergrug van Jericho, en verder westwaarts het gebergte op, om te eindigen bij de woestijn van Bet-Awen. |
6308 | JOS 18:13 | Vandaar ging de grens verder naar Loez, ten zuiden van de bergrug van Loez, of Betel; en dan omlaag tot Atrot-Addar op het gebergte, ten zuiden van Laag Bet-Choron. |
6311 | JOS 18:16 | ze daalde vervolgens tot de uitlopers van het gebergte, dat tegenover het Ben-Hinnomdal en noordelijk van de vallei der Refaieten ligt; dan ging ze verder omlaag naar het Hinnomdal, zuidelijk van de bergrug der Jeboesieten, en nog meer omlaag naar En-Rogel. |
6337 | JOS 19:14 | liep langs het noorden daaromheen naar Channaton, om te eindigen in het dal van Jiftach-El. |
6344 | JOS 19:21 | Rémet, En-Gannim, En-Chadda en Bet-Passes. |
6351 | JOS 19:28 | Vervolgens liep ze naar Ebron, Rechob, Chammon en Kana, tot Groot-Sidon. |
6603 | JDG 4:2 | Daarom gaf Jahweh ze prijs aan den kanaänietischen koning Jabin, die te Chasor regeerde. Sisera was zijn legeroverste, en woonde in Charósjet-Haggojim. |
6617 | JDG 4:16 | en Barak achtervolgde de ruiterij en heel het leger tot Charósjet-Haggojim. Heel Sisera’s strijdmacht viel door het zwaard, en niet één bleef er over. |
6680 | JDG 6:24 | Toen bouwde Gedeon een altaar voor Jahweh, en noemde het Jahweh-Sjalom. Tot op heden staat het er nog in Ofra van Abiézer. |
6802 | JDG 9:46 | Op het bericht hiervan gingen de burgers van de Toren van Sikem naar de grote zaal van de tempel van El-Berit. |
6948 | JDG 15:17 | En toen hij uitgesproken had, wierp hij het kinnebak weg, en noemde de plaats Ramat-Léchi. |
7007 | JDG 18:12 | Ze trokken op, en legerden zich bij Kirjat-Jearim in Juda. Daarom noemt men die plaats tegenwoordig nog Machane van Dan; ze ligt ten westen van Kirjat-Jearim. |
7023 | JDG 18:28 | Niemand kwam het te hulp: want het lag ver van Sidon, en onderhield geen betrekkingen met Aram; het lag in de vallei Bet-Rechob. Ze bouwden de stad weer op, en gingen er wonen. |
7089 | JDG 20:33 | Heel Israël had dus zijn stelling verlaten, en hield eerst stand bij Báal-Tamar. Intussen waren de Israëlieten, die zich in hinderlaag hadden gelegd, uit hun schuilplaats ten westen van Giba opgetrokken, |
7113 | JDG 21:9 | Het volk werd dus gemonsterd, en er was inderdaad niemand uit Jabesj-Gilad. |
7345 | 1SA 6:12 | De koeien liepen recht voor zich uit in de richting van Bet-Sjémesj; al loeiend liepen ze altijd rechtdoor, zonder naar rechts of links af te wijken. De tyrannen der Filistijnen bleven ze volgen tot aan het grondgebied van Bet-Sjémesj. |
7351 | 1SA 6:18 | Het getal der gouden muizen beantwoordde aan dat der Filistijnse steden, die aan de vijf tyrannen onderhorig waren, vestingen zowel als boerendorpen. De getuige ervan, de grote steen, waarop men de ark van Jahweh neerliet, bevindt zich vandaag nog op de akker van Jehosjóea, den Bet-Sjemiet. |
7373 | 1SA 8:2 | Zijn oudste zoon heette Joël, de tweede Abija; zij spraken recht te Beër-Sjéba. |
7492 | 1SA 13:5 | Ook de Filistijnen verenigden zich tot de aanval op Israël; ze hadden drieduizend wagens, zesduizend ruiters, en een voetvolk zo talrijk als het zand aan het strand van de zee. Ze trokken uit, en sloegen hun kamp op bij Mikmas, ten oosten van Bet-Awen. |
7621 | 1SA 17:1 | Eens verzamelden de Filistijnen hun troepen ten strijde; zij trokken zich samen bij Soko, dat tot Juda behoort, en sloegen hun kamp op tussen Soko en Azeka, bij Éfes-Dammim. |
7842 | 1SA 24:1 | Vandaar week David uit naar de spelonken van En-Gédi. |
8022 | 1SA 31:10 | Ze plaatsten zijn wapenrusting in de tempel van Asjtarte, en sloegen zijn lijk aan de muur van Bet-Sjean. |
8094 | 2SA 3:10 | het koningschap aan de familie van Saul te ontnemen en de troon van David op te richten over Israël en Juda. Van Dan tot Beër-Sjéba. |
8110 | 2SA 3:26 | En van David heengegaan, zond Joab boden achter Abner aan, die hem, zonder dat David het wist, terugriepen van de Sira-put. |
8234 | 2SA 9:4 | Toen vroeg de koning: Waar woont hij? Siba antwoordde den koning: In het huis van Makir, den zoon van Ammiël, in Lo-Debar. |
8727 | 1KI 1:7 | Hij onderhandelde dus met Joab, den zoon van Seroeja, en den priester Ebjatar, en dezen kozen de partij van Adoni-ja. |
8728 | 1KI 1:8 | Maar de priester Sadok, Benajáhoe, de zoon van Jehojada, de profeet Natan en Sjimi met zijn krijgsmakkers, Davids helden, hielden het niet met Adoni-ja. |
8856 | 1KI 4:9 | De zoon van Déker te Makas, Sjaälbim, Bet-Sjémesj, Elon en Bet-Chanan. |
9532 | 1KI 22:49 | van koning Josafat. Deze bouwde een Tarsjisjvloot, om daarmee naar Ofir te varen om goud. Maar hij voer niet uit, daar de vloot schipbreuk leed bij Esjon-Géber. |
9811 | 2KI 10:14 | Toen beval hij: Grijpt ze levend. En zijn soldaten grepen ze levend, en doodden ze bij de vijver van Bet-Éked. Ze waren met twee en veertig man; niemand van hen liet hij over. |
9855 | 2KI 12:2 | Het was in het zevende regeringsjaar van Jehoe. Hij regeerde veertig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Sibja, en was afkomstig uit Beër-Sjéba. |
9878 | 2KI 13:3 | Daarom ontstak Jahweh in toorn tegen Israël, en leverde Hij het voortdurend over aan koning Chazaël van Aram en aan zijn zoon Ben-Hadad. |
10223 | 2KI 24:17 | Ten slotte stelde de koning van Babel Mattanja, een oom van Jehojakin, in diens plaats tot koning aan, en veranderde zijn naam in Sidki-jáhoe. |
10228 | 2KI 25:2 | Zo bleef de stad ingesloten tot aan het elfde regeringsjaar van koning Sidki-jáhoe. |
10306 | 1CH 1:50 | Na de dood van Báal-Chanan regeerde Hadad in zijn plaats; zijn hofstad heette Paï; zijn vrouw heette Mehetabel, en was de dochter van Matred en kleindochter van Me-Zahab. |
10355 | 1CH 2:45 | De zoon van Sjammai was Maon; Maon was de vader van Bet-Soer. |
10361 | 1CH 2:51 | Salma de vader van Betlehem, en Charef de vader van Bet-Gader. |
10370 | 1CH 3:5 | Daar kreeg hij Sjima, Sjobab, Natan en Salomon: alle vier van Bat-Sjóea. de dochter van Ammiël. |
10381 | 1CH 3:16 | De zoon van Jojakim was Jekonias, die van Jekonias was Sidki-ja. |
10385 | 1CH 3:20 | Verder nog vijf anderen: Chasjoeba, Ohel, Berekja, Chasadja en Joesjab-Chésed. |
10401 | 1CH 4:12 | Esjton verwekte Bet-Rafa, Paséach en Techinna, den vader van Ir-Nachasj. Dit waren de mannen van Reka. |
10563 | 1CH 7:24 | De dochter van Beria was Sjeëra; zij bouwde Boven- en Beneden Bet-Choron en Oezzen-Sjeëra. |
10578 | 1CH 7:39 | die van Oella waren: Arach, Channiël en Ris-ja. |
11041 | 1CH 24:21 | die van Rechabjáhoe was het opperhoofd Jissji-ja. |
11045 | 1CH 24:25 | de broer van Sjamir was Jissji-ja. De zoon van Jissji-ja was Zekarjáhoe. |
11139 | 1CH 27:25 | De schatten des konings werden beheerd door Azmawet, den zoon van Adiël; de bezittingen op het land, in de steden, de dorpen en de vestingen door Jehonatan, den zoon van Oezzi-jáhoe. |
11594 | 2CH 20:2 | En men kwam Josafat berichten: Een geweldig leger Edomieten trekt tegen u op uit het Overjordaanse; ze staan reeds in Chasason-Tamar, of En-Gédi. |
11683 | 2CH 24:1 | Joasj was zeven jaar oud, toen hij koning werd, en regeerde veertig jaar te Jerusalem. Zijn moeder heette Sibja, en was afkomstig uit Beër-Sjéba. |
11709 | 2CH 24:27 | Over zijn zonen, de grootte van de schatting die hij moest opbrengen en het herbouwen van de tempel van God staat geschreven in het Leerboek van het boek der koningen. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Amas-jáhoe. |
11724 | 2CH 25:15 | Daarom ontbrandde de toorn van Jahweh tegen Amas-jahoe. Hij zond hem een profeet, en liet hem zeggen: Waarom vereert gij goden van een volk, die hun eigen volk nog niet eens uit uw hand konden redden? |
11738 | 2CH 26:1 | De gehele bevolking van Juda koos Ozias, ofschoon hij nog maar zestien jaar oud was, en riep hem uit als opvolger van zijn vader Amas-jáhoe. |
12283 | EZR 10:26 | Onder de zonen van Elam: Mattanja, Zekarja, Jechiël, Abdi, Jeremot en Eli-ja. |
12302 | NEH 1:1 | Kronieken van Nehemias, den zoon van Cha-kalja. Toen ik in de maand Kislew van het twintigste jaar mij in de vesting Sjoesjan bevond, |
12333 | NEH 3:1 | Toen begonnen Eljasjib, de hogepriester, met zijn medepriesters het werk. Ze bouwden de Schaapspoort, wijdden haar in, en plaatsten er de deuren in; ze bouwden tot aan de toren Mea, en vervolgens tot de Chananel-toren. |
12343 | NEH 3:11 | Het tweede gedeelte met de Bakoven-toren bouwden Malki-ja, de zoon van Charim, en Chassjoeb, de zoon van Pachat-Moab. |
12408 | NEH 6:2 | zonden Sanbállat en Gésjem mij de volgende boodschap: Kom, laat ons een samenkomst met elkander hebben te Kefirim in het Ono-dal. Daar ze echter kwaad tegen mij in het schild voerden, |
12554 | NEH 10:2 | Bezegeld door den landvoogd Nehemias den zoon van Chakalja, en door Sidki-ja. |
12622 | NEH 11:30 | Zanóach, Adoellam en hun dorpen; in Lakisj met zijn velden; in Azeka met onderhorige plaatsen. Ze woonden dus van Beër-Sjéba tot het Hinnom-dal. |
12654 | NEH 12:26 | Dezen leefden ten tijde van Jojakim, den zoon van Jesjóea, zoon van Josadak, en ten tijde van Nehemias, den stadhouder, en van Esdras, den priester-schriftgeleerde. De inwijding van Jerusalems muren. |
13940 | JOB 42:14 | de eerste noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde Kéren-Happoek. |
17663 | SNG 4:11 | Van honingzoet druipen Uw lippen, o bruid; Honing en melk Zijn onder uw tong; De geur uwer kleren Is als Libanon-geur. |
19026 | JER 1:11 | Het woord van Jahweh werd tot mij gericht: Jeremias, wat ziet ge? Ik antwoordde: Ik zie een amandel-tak. |
19279 | JER 10:9 | Door plaatzilver uit Tarsjisj, Door goud uit Ofir gehaald. Het is allemaal werk van den smid, En werk van den gieter, Bekleed met paars en purper, Allemaal kunstenaars-maaksel. |
19964 | JER 37:21 | Toen zette men Jeremias op last van koning Sedekias gevangen in de gevangen-hof, en gaf hem dagelijks een brood uit de Bakkerstraat, totdat er geen brood in de stad meer was. Zo bleef Jeremias dus in de gevangen-hof. |
19970 | JER 38:6 | Toen lieten ze Jeremias halen, en in de put van prins Malki-jáhoe werpen, in de gevangen-hof. Met touwen lieten ze er Jeremias in af; en daar er in de put geen water stond, maar enkel slijk, zakte Jeremias weg in de modder. |
19977 | JER 38:13 | Nu trokken ze Jeremias met de touwen omhoog, en haalden hem uit de put. Jeremias bleef nu in de gevangen-hof. |
20072 | JER 43:6 | Mannen, vrouwen en kinderen, de dochters van den koning, en allen die Neboe-Zaradan, het hoofd van de lijfwacht, aan Gedaljáhoe, den zoon van Achikam, zoon van Sjafan, had toevertrouwd, namen zij mee; ook den profeet Jeremias en Baruk, den zoon van Neri-ja. |
20172 | JER 48:23 | Aan Kirjatáim, Bet-Gamoel, Bet-Meon. |
20536 | EZK 1:3 | werd het woord van Jahweh gericht tot Ezekiël, den zoon van den priester Boezi, in het land der Chaldeën aan de Kebar-rivier. Daar raakte de hand van Jahweh mij aan; |
21288 | EZK 30:15 | Ik stort mijn toorn over Syene uit, Het bolwerk van Egypte; En vaag de drommen weg Van No-Ammon. |
21577 | EZK 40:31 | Haar voorhal echter lag aan de kant van de buiten-voorhof. Ook op haar muurvlakken waren palmen aangebracht, en ze had een trap van acht treden. |
21579 | EZK 40:33 | ook haar nissen, muurvlakken en voorhal hadden dezelfde afmetingen. Aan weerskanten waren er in de poort en in de voorhal vensters. Ze was vijftig el diep en vijf en twintig el breed. Ook haar voorhal lag aan de kant van de buiten-voorhof. |
21624 | EZK 42:3 | op de ene kant lag het aan het twintig el brede plein van de binnen-voorhof, en op de andere kant aan het plaveisel van de buiten-voorhof. Het had aan weerskanten een galerij van drie verdiepingen. |
21628 | EZK 42:7 | Buiten het gebouw, aan de voorkant van de zalenbouw, stond er een muur, die evenwijdig liep met de zalenbouw, in de richting van de buiten-voorhof. Hij was vijftig el lang. |