606 | GEN 24:14 | Wanneer het meisje, tot wie ik zeg: “reik mij uw kruik, om te drinken”, ten antwoord geeft: “drink, en ook uw kamelen zal ik water geven”; dan zal dàt het meisje zijn, dat Gij voor uw dienaar Isaäk hebt bestemd; en daaraan zal ik erkennen, dat Gij mijn heer genadig zijt. |
5276 | DEU 13:3 | wanneer zelfs het teken of wonder, waarop hij zich beroept, in vervulling mocht gaan, als hij zegt: “Laat ons vreemde goden volgen, die gij niet kent, en ze dienen”; |
7320 | 1SA 4:21 | Ze noemde het kind I-Kabod, dat wil zeggen: “Verdwenen is de heerlijkheid uit Israël”; daarbij doelend op de verovering van Gods ark en op haar schoonvader en echtgenoot. |
7402 | 1SA 9:9 | (Vroeger zei men namelijk in Israël, als men God ging bevragen: “Kom, laat ons naar den ziener gaan”; want de profeet van vandaag werd vroeger ziener genoemd.) |
9035 | 1KI 8:47 | wanneer ze dan in het land hunner ballingschap tot nadenken komen, zich bekeren en in het land van hen, die ze wegvoerden, smekend tot U zeggen: “We hebben gezondigd, en slecht en goddeloos gehandeld”; |
11324 | 2CH 6:37 | wanneer ze dan in het land hunner ballingschap tot nadenken komen, zich bekeren en in het land van hen, die ze wegvoerden, smekend tot U zeggen: “Wij hebben gezondigd, en slecht en goddeloos gehandeld”; |
14379 | PSA 32:5 | Maar toen ik U mijn zonde beleed, Mijn schuld niet verheelde, En sprak: “Ik wil Jahweh mijn misdaad bekennen”; Toen hebt Gij de schuld mijner zonde vergeven. |
16553 | PRO 3:28 | Zeg niet tot uw naaste: “Ga heen en kom nog eens terug”; Of “Mórgen krijgt ge iets”, terwijl ge het nú hebt! |
16649 | PRO 7:4 | Zeg tot de wijsheid: “gij zijt mijn zuster”, Noem het verstand: “een bekende”; |
18936 | ISA 62:12 | Hèm zal men noemen: “Het heilige volk, Door Jahweh verlost”; En gij zult heten: “De lang gezochte, De stad, die nooit wordt verlaten”! |
19589 | JER 23:36 | Ge moogt niet meer spreken van “Last van Jahweh”; Want die “Last” berust op uw eigen woord, En gij verdraait de woorden van den levenden God, Van Jahweh der heirscharen, onzen God. |
19868 | JER 33:24 | Hebt ge niet bemerkt, Wat die lieden daar zeggen: “De beide geslachten, door Jahweh verkoren, Heeft Hij verworpen”; En hoe zij mijn volk blijven honen, Dat het geen natie meer is in hun oog. |
19887 | JER 34:17 | Daarom spreekt Jahweh: Ge hebt niet naar Mij willen luisteren, om de vrijlating af te kondigen voor uw broeder en naaste. Welnu, dan kondig Ik ù een vrijlating aan, is de godsspraak van Jahweh: “voor het zwaard, de pest en de honger”; en Ik maak u ten afschrik voor alle koninkrijken der aarde. |
19989 | JER 38:25 | En wanneer de aanvoerders horen, dat ik met u gesproken heb, en ze komen u vragen: “Vertel ons, wat gij tot den koning, en wat de koning tot ù heeft gezegd; verberg het ons niet, anders doden wij u”; |
21423 | EZK 35:10 | Omdat ge dacht: “Beide volken en beide landen worden van mij, wij nemen ze in bezit”; terwijl toch Jahweh daar woont; |
22169 | HOS 1:6 | Weer werd ze zwanger, en bracht een dochter ter wereld. Nu sprak Hij tot hem: Noem haar: “Zonder ontferming”; want Ik zal Mij over het huis van Israël niet langer ontfermen, doch het heel en al doen verdwijnen! |
22172 | HOS 1:9 | En weer sprak Hij: Noem hem: “Niet langer mijn volk”; want gij zijt niet langer mijn volk, en Ik niet uw God! |
22175 | HOS 2:3 | Uw broeder zal men noemen: “Mijn volk”; Uw zuster: “Ontferming”! |
22197 | HOS 2:25 | Ik zal haar weer zaaien in het land: Mij weer ontfermen Over “Zonder ontferming”; Spreken tot “Niet langer mijn volk”: Ge zijt weer mijn volk; En hij zal zeggen: Mijn God! |
22234 | HOS 5:13 | Efraïm zal zijn broosheid bemerken, Juda zijn etterende wonde. Efraïm zal zich tot Assjoer wenden, Juda gezanten zenden naar “Grote Koning”; Maar die zal u niet kunnen genezen, Uw wonde niet helen. |
23236 | MAT 1:23 | “Zie, de maagd zal ontvangen, en een zoon baren; en men zal Hem Emmánuel noemen”; dat is vertaald: God met ons. |
25573 | LUK 12:45 | Maar als die dienaar bij zichzelf gaat denken: “Mijn heer komt nog lang niet”; als hij de knechten en dienstmeisjes begint te slaan, en gaat eten en drinken, en zich aan dronkenschap overgeeft. |
26034 | LUK 23:30 | Dan zal men tot de bergen gaan zeggen: “Valt op ons neer”; en tot de heuvelen: “Bedekt ons”. |
32895 | SIR 17:14 | Hij sprak tot hen: “Wacht u voor alle kwaad”; En gaf iedereen geboden over zijn naaste. |