Wildebeest analysis examples for:   nld-nld1939   A    February 11, 2023 at 19:16    Script wb_pprint_html.py   by Ulf Hermjakob

27  GEN 1:27  En God schiep den mens als zijn beeld. Als het beeld van God schiep Hij hem; Man en vrouw schiep Hij hen.
45  GEN 2:14  De derde stroom heet de Tigris, en loopt ten oosten van Assjoer. De vierde is de Eufraat.
73  GEN 3:17  En Hij sprak tot den mens: Omdat ge naar uw vrouw hebt geluisterd, En van de boom hebt gegeten, waarvan Ik u verbood te eten; Is om u de aardbodem vervloekt, Alleen door levenslang zwoegen zult ge er van eten.
78  GEN 3:22  Toen sprak Jahweh God: Zie, door de kennis van goed en kwaad is de mens geworden als een van ons. Als hij nu zijn hand maar niet uitstrekt, om te plukken en te eten van de levensboom, zodat hij ook nog eeuwig blijft leven!
82  GEN 4:2  Daarna baarde zij nog zijn broer Abel. Abel werd schaapherder, en Kaïn landbouwer.
84  GEN 4:4  Ook Abel bracht een offer van de eerstgeborenen van zijn kudde, en wel van de vetste. En Jahweh zag genadig neer op Abel en zijn offer,
88  GEN 4:8  Maar Kaïn sprak tot Abel, zijn broer: Kom, laten we het veld ingaan. En toen zij op het veld waren, viel Kaïn zijn broer Abel aan en sloeg hem dood.
89  GEN 4:9  Nu sprak Jahweh tot Kaïn: Waar is Abel uw broer? Hij zeide: Ik weet het niet; moet ik soms mijn broer nog bewaken?
92  GEN 4:12  Als gij de grond bebouwt, zal hij u geen oogst meer geven. Een zwerver en vluchteling zult ge zijn op de aarde.
98  GEN 4:18  Aan Chanok werd Irad geboren, en Irad verwekte Mechoejaël; Mechoejaël verwekte Metoesjaël, en Metoesjaël weer Lémek.
99  GEN 4:19  Lémek nam twee vrouwen: de eerste heette Ada, de andere Silla.
100  GEN 4:20  Ada baarde Jabal; deze werd de vader van de tentbewoners en veefokkers.
103  GEN 4:23  Eens sprak Lémek tot zijn vrouwen: Ada en Silla, hoort mijn stem; Vrouwen van Lémek, luistert naar mijn woorden: Een man sla ik dood om mijn wonden, Een jongeling om een striem;
105  GEN 4:25  Weer hield Adam gemeenschap met zijn vrouw; zij baarde een zoon, dien zij Set noemde. Want, zij, God heeft mij een anderen telg in de plaats van Abel gegeven, omdat Kaïn hem heeft vermoord.
107  GEN 5:1  Dit is de geslachtslijst van Adam. Toen God den mens schiep, maakte Hij hem op God gelijkend;
109  GEN 5:3  Adam was honderd dertig jaar oud, toen hij als zijn beeld, op zich gelijkend, een zoon verwekte, wien hij de naam Set gaf.
110  GEN 5:4  En Adam leefde, nadat hij Set verwekt had, nog achthonderd jaar, en verwekte zonen en dochters.
111  GEN 5:5  Heel de levensduur van Adam was negenhonderd dertig jaar. En hij stierf.
181  GEN 7:21  Alle schepselen kwamen om, alles wat zich op de aarde beweegt: vogels, tamme en wilde dieren met al wat over de aarde kruipt; en eveneens alle mensen.
182  GEN 7:22  Alles stierf, wat op het droge leefde met levensadem in zijn neus.
183  GEN 7:23  Al wat op aarde bestond, werd verzwolgen; mens, viervoetige dieren, kruipende dieren en vogels in de lucht werden van de aarde verdelgd. Noë alleen, en wat met hem in de ark was, bleef over.
188  GEN 8:4  In de zevende maand, op de zeventiende dag van de maand, liep de ark op het gebergte Ararat vast.
209  GEN 9:3  Alles, wat beweegt en leeft zal u tot voedsel strekken; met het groene gewas geef Ik dit alles aan u.
210  GEN 9:4  Alleen het vlees, waarin de ziel nog woont, die het bloed is, moogt ge niet eten.
219  GEN 9:13  Mijn boog zet Ik in de wolken Als een teken van het verbond tussen Mij en de aarde!
222  GEN 9:16  Als de boog in de wolken staat, Zal Ik hem zien, om het eeuwig verbond te gedenken Tussen God en alle levende wezens, Alle schepselen, die op aarde zijn.
238  GEN 10:3  De zonen van Gómer: Asjkenaz, Rifat en Togarma.
245  GEN 10:10  Aanvankelijk heerste hij over Babel, Erek, Akkad en Kalne, in het land Sjinar;
246  GEN 10:11  maar van dat land rukte hij naar Assjoer op, waar hij Ninive bouwde, Rechobot-Ir en Kálach,
248  GEN 10:13  Egypte bracht de Loedieten voort, de Anamieten, de Lehabieten en de Naftoechieten,
251  GEN 10:16  verder de Jeboesieten, Amorieten en de Girgasjieten,
252  GEN 10:17  de Chiwwieten, Arkieten en Sinieten,
253  GEN 10:18  de Arwadieten, Semarieten en Chamatieten. Later werden de stammen der Kanaänieten verspreid,
254  GEN 10:19  zodat het gebied der Kanaänieten zich uitstrekte van Sidon af in de richting van Gerar tot Gaza toe, en in de richting van Sodoma, Gomorra, Adma en Seboim tot Lésja toe.
257  GEN 10:22  De zonen van Sem zijn Elam, Assjoer, Arpaksad, Loed en Aram.
258  GEN 10:23  De zonen van Aram zijn Oes, Choel, Géter en Masj.
259  GEN 10:24  Arpaksad verwekte Sála, en Sála weer Eber.
261  GEN 10:26  Joktan verwekte Almodad en Sjélef, Chasarmáwet en Jérach,
263  GEN 10:28  Obal, Abimaël, Sjeba,
277  GEN 11:10  Dit is de geslachtslijst van Sem. Sem was honderd jaar oud, toen hij Arpaksad verwekte, twee jaar na de zondvloed.
278  GEN 11:11  En Sem leefde, nadat hij Arpaksad verwekt had, nog vijfhonderd jaar, en verwekte zonen en dochters.
279  GEN 11:12  Arpaksad was vijf en dertig jaar oud, toen hij Sála verwekte.
280  GEN 11:13  Arpaksad leefde, nadat hij Sála verwekt had, nog vierhonderd drie jaar, en verwekte zonen en dochters.
293  GEN 11:26  Tara was zeventig jaar oud, toen hij Abram, Nachor en Haran verwekte.
294  GEN 11:27  En dit is de geslachtslijst van Tara. Tara verwekte Abram, Nachor en Haran. Haran verwekte Lot.
296  GEN 11:29  Abram en Nachor waren beiden getrouwd. De vrouw van Abram heette Sarai; de vrouw van Nachor heette Milka, en was de dochter van Haran, den vader van Milka en Jiska.
298  GEN 11:31  Tara nam zijn zoon Abram en zijn kleinzoon Lot, den zoon van Haran, en zijn schoondochter Sarai, de vrouw van zijn zoon Abram, met zich mee, en voerde ze weg uit Oer der Chaldeën, om naar het land Kanaän te trekken. Maar eenmaal in Charan gekomen, bleven zij daar wonen.
300  GEN 12:1  Jahweh sprak tot Abram: Trek weg uit uw land, Uit uw stam en uit het huis uws vaders Naar het land, dat Ik u tonen zal.
303  GEN 12:4  Toen vertrok Abram, zoals Jahweh hem bevolen had, en Lot ging met hem mee; Abram was vijf en zeventig jaar oud, toen hij uit Charan wegtrok.
304  GEN 12:5  Abram nam Sarai, zijn vrouw, en zijn neef Lot met zich mee, met heel hun bezit, en al de slaven, die zij in Charan hadden verworven; ze gingen op weg naar het land Kanaän, en kwamen daar aan.
305  GEN 12:6  Abram trok het land door tot de plaats Sikem, en de eik van More. De Kanaänieten woonden toen nog in het land.
306  GEN 12:7  Nu verscheen Jahweh aan Abram, en sprak: Dit land zal Ik aan uw nageslacht geven. Toen bouwde hij daar een altaar ter ere van Jahweh, die hem verschenen was.
307  GEN 12:8  Vandaar reisde hij verder naar het bergland ten oosten van Betel, en sloeg zijn tent op tussen Betel ten westen en Ai ten oosten; daar bouwde hij een altaar voor Jahweh, en riep de naam van Jahweh aan.
308  GEN 12:9  Daarna trok Abram steeds verder naar het zuiden.
309  GEN 12:10  Toen er in het land eens hongersnood uitbrak, zakte Abram naar Egypte af, om daar enige tijd te verblijven; want de hongersnood teisterde het land hevig.
311  GEN 12:12  Als de Egyptenaren u zien, en denken: dat is zijn vrouw, dan zullen ze mij vermoorden, maar u in leven laten.
313  GEN 12:14  Zodra Abram nu in Egypte was gekomen, zagen de Egyptenaren, hoe buitengewoon mooi die vrouw was.
315  GEN 12:16  Hij overlaadde Abram om wille van haar met weldaden, zodat hij schapen, runderen en ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen ontving.
316  GEN 12:17  Maar Jahweh trof Farao en zijn huis met zware slagen naar aanleiding van Sarai, de vrouw van Abram.
317  GEN 12:18  Toen ontbood Farao Abram, en zeide: Wat hebt ge mij daar aangedaan; waarom hebt ge mij niet meegedeeld, dat het uw vrouw is?
320  GEN 13:1  Zo trok Abram met zijn vrouw en al zijn bezittingen uit Egypte weg, de Négeb in, en Lot met hem.
321  GEN 13:2  Abram was zeer rijk aan vee, aan zilver en goud.
322  GEN 13:3  Van de Négeb trok hij geleidelijk voort naar Betel, naar de plaats tussen Betel en Ai, waar al eerder zijn tent had gestaan,
323  GEN 13:4  en waar hij vroeger een altaar had gebouwd; daar riep Abram de naam van Jahweh aan.
324  GEN 13:5  Ook Lot, die met Abram was meegetrokken, bezat schapen, runderen en tenten.
326  GEN 13:7  Telkens rees er twist tussen de veeherders van Abram en de veeherders van Lot; bovendien woonden ook de Kanaänieten en de Perizzieten nog in die streek.
327  GEN 13:8  Daarom zei Abram tot Lot: Laat er toch geen onenigheid zijn tussen mij en u, tussen mijn en uw herders; want we zijn toch broers van elkaar.
331  GEN 13:12  Abram bleef in het land Kanaän wonen, maar Lot vestigde zich in de steden van de Jordaanstreek, en sloeg zijn tenten op tot Sodoma toe,
333  GEN 13:14  Jahweh sprak tot Abram, nadat Lot zich van hem gescheiden had: Sla uw ogen op, en blik van de plaats, waar ge staat Naar het noorden en zuiden, het oosten en westen.
334  GEN 13:15  Al het land, dat ge ziet, zal Ik geven aan u En uw kroost voor altijd.
335  GEN 13:16  Ik zal uw nageslacht talrijk maken Als het stof der aarde. Als iemand het stof der aarde kan tellen, Dan zal hij ook uw geslacht kunnen tellen.
337  GEN 13:18  Toen brak Abram zijn tenten op, en ging te Hebron wonen bij de eik van Mamre, en bouwde daar een altaar voor Jahweh.
338  GEN 14:1  Het gebeurde in die dagen, dat Amrafel de koning van Sjinar, Arjok de koning van Ellasar, Kedor-Laómer de koning van Elam, en Tidal de koning der volken,
339  GEN 14:2  oorlog voerden tegen Béra den koning van Sodoma, Birsja den koning van Gomorra, Sjinab den koning van Adma, Sjeméber den koning van Seboim en den koning van Béla (dat isar),
342  GEN 14:5  In het veertiende jaar waren Kedor-Laómer en de koningen, die zijn bondgenoten waren, opgerukt, hadden de Refaieten bij Asjterot-Karnáim verslagen, de Zoezieten bij Ham, de Emieten in de vlakte van Kirjatáim,
344  GEN 14:7  Op hun terugtocht waren zij naar En-Misjpat getrokken, dat is Kadesj, en hadden al de vorsten der Amalekieten verslagen en eveneens de Amorieten, die in Chasason-Tamar wonen.
345  GEN 14:8  Nu trok de koning van Sodoma op met den koning van Gomorra, den koning van Adma, den koning van Seboim en den koning van Béla (dat isar), en gezamenlijk stelden zij zich in de vlakte van Siddim in slagorde
346  GEN 14:9  tegenover Kedor-Laómer den koning van Elam, Tidal den koning der volken, Amrafel den koning van Sjinar en Arjok den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf.
349  GEN 14:12  ook Lot, den zoon van Abrams broer, namen zij met al zijn have en goed op hun terugtocht mee; want hij woonde in Sodoma.
350  GEN 14:13  Een vluchteling kwam het Abram, den Hebreër, berichten; deze woonde toen bij de eik van Mamre, den Amoriet, den broer van Esjkol en Aner, die bondgenoten waren van Abram.
351  GEN 14:14  Toen Abram hoorde, dat zijn broer gevangen was meegevoerd, riep hij zijn beproefde mannen op, de driehonderd achttien, die in zijn huis waren geboren, zette de tot Dan achterna,
356  GEN 14:19  zegende hem en sprak: Gezegend zijt gij Abram, door den allerhoogsten God, Den Schepper van hemel en aarde.
357  GEN 14:20  En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand heeft geleverd. En Abram gaf hem de tienden van alles.
358  GEN 14:21  Nu sprak de koning van Sodoma tot Abram: Geef mij de mensen terug, dan kunt gij de goederen voor u behouden.
359  GEN 14:22  Maar Abram zei tot den koning van Sodoma: Ik steek mijn hand tot Jahweh op, den allerhoogsten God, den Schepper van hemel en aarde:
360  GEN 14:23  geen draad en geen schoenriem, niets van wat u toebehoort neem ik aan, opdat gij niet zoudt kunnen zeggen: Ik heb Abram rijk gemaakt.
361  GEN 14:24  Dat zij verre van mij! Enkel wat mijn slaven hebben verteerd, en het deel van Aner, Esjkol en Mamre, de mannen, die met mij zijn uitgetrokken: dat mogen ze als hun aandeel behouden.
362  GEN 15:1  Na deze gebeurtenissen werd in een gezicht het woord van Jahweh gericht tot Abram: Vrees niet Abram: Ik ben u tot schild; Overgroot zal uw loon zijn!
363  GEN 15:2  Toen zei Abram: Jahweh, mijn Heer, wat kunt Gij me geven? Kinderloos ga ik heen, en Eliézer uit Damascus zal de bezitter zijn van mijn huis.
364  GEN 15:3  En Abram ging voort: Zie, Gij hebt mij geen nazaat gegeven, en een mijner onderhorigen zal mijn erfgenaam zijn.