102 | GEN 4:22 | Ook Silla baarde: Toebal-Kaïn, een smid, den vader van alle brons(-) en ijzersmeden. De zuster van Toebal-Kaïn heette Naäma. |
547 | GEN 21:33 | Abraham plantte een tamarisk te Beër-Sjéba, en riep daar de naam van Jahweh aan, den eeuwigen God. |
574 | GEN 23:2 | stierf Sara te Kirjat-Arba, nu Hebron genoemd, in het land Kanaän. En nadat Abraham lijkklacht over Sara had gehouden, en haar had beweend, |
602 | GEN 24:10 | Nu nam de dienaar tien kamelen uit de kudde van zijn meester, pakte allerlei kostbaarheden van zijn meester bijeen, trok op en reisde naar Aram-Naharáim, naar de stad van Nachor. |
679 | GEN 25:20 | Toen Isaäk veertig jaar oud was, huwde hij Rebekka, de dochter van Betoeël, den Arameër van Paddan-Aram, en zuster van den Arameër Laban. |
921 | GEN 31:47 | Laban noemde hem Jegar-Sahadoeta, en Jakob noemde hem Gal-Ed. |
1039 | GEN 35:27 | Zo bereikte Jakob zijn vader Isaäk te Mamre bij Kirjat-Arba, of Hebron, waar Abraham en Isaäk zich hadden gevestigd. |
1079 | GEN 36:38 | Na de dood van Sjaoel regeerde Báal-Chanan, de zoon van Akbor in zijn plaats. |
1080 | GEN 36:39 | Na de dood van Báal-Chanan, den zoon van Akbor, regeerde Hadar in zijn plaats zijn hofstad heette Paoe. Zijn vrouw heette Mehetabel, en was de dochter van Matred en kleindochter van Me-Zahab. |
1241 | GEN 41:45 | Farao gaf Josef de naam Safenat-Panéach, en schonk hem Asenat, de dochter van Poti-Féra, den priester van On, tot vrouw. |
1246 | GEN 41:50 | Nog eer het jaar van de hongersnood kwam, kreeg Josef twee zonen, die Asenat, de dochter van Poti-Féra, den priester van On, hem baarde. |
1407 | GEN 46:20 | In Egypte werden Manasse en Efraïm aan Josef geboren uit Asenat, de dochter van Poti-Féra, den priester van On. |
1518 | GEN 50:11 | De inwoners van het land, de Kanaänieten, zagen die rouw in Goren-Haätad, en zeiden: Dat is een plechtige rouwklacht van Egypte. Daarom wordt deze plaats Abel-Misraim genoemd. Ze ligt in het Overjordaanse. |
1892 | EXO 14:2 | Zeg de kinderen Israëls, dat zij van richting veranderen en zich moeten legeren bij Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; bij de zee recht tegenover Baal-Sefon moet ge uw legerplaats opslaan. |
1899 | EXO 14:9 | De Egyptenaren joegen hen na met al de paarden en wagens van Farao, met zijn ruiters en leger, en bereikten hen, terwijl ze nog aan de zee waren gelegerd bij Pi-Hachirot, tegenover Baal-Sefon. |
4412 | NUM 22:36 | Zodra Balak hoorde, dat Balaäm in aantocht was, trok hij hem tegemoet tot Ar-Moab, dat aan de Arnon ligt, aan de uiterste grens van het land. |
4723 | NUM 32:3 | Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesjbon, Elale, Sibma, Nebo en Báal-Meon, |
4728 | NUM 32:8 | Zo hebben uw vaders gedaan, toen ik hen uitzond van Kadesj-Barnéa, om het land te verkennen. |
4729 | NUM 32:9 | Zij trokken op tot de Esjkol-vallei, en zij verkenden het land; maar toen ontnamen zij de kinderen Israëls de moed, om het land binnen te trekken, dat Jahweh hun had gegeven. |
4755 | NUM 32:35 | Atrot-Sjofan, Jazer en Jogbeha, |
4756 | NUM 32:36 | Bet-Nimra, Bet-Haran met haar schaapskooien. |
4769 | NUM 33:7 | Van Etam trokken zij verder, maar sloegen de richting in naar Pi-Hachirot, dat ten oosten van Báal-Sefon ligt, en legerden zich voor Migdol. |
4806 | NUM 33:44 | Van Obot trokken zij verder, en legerden zich te Ijje-Haäbarim, in het gebied van Moab. |
4895 | DEU 1:1 | Dit zijn de woorden, die Moses tot heel Israël heeft gesproken in het Overjordaanse, in de woestijn, in de Araba tegenover de Rode Zee, tussen Paran en Tófel, Laban, Chaserot en Di-Zahab, |
4918 | DEU 1:24 | Zij gingen op weg, bestegen het gebergte, en drongen door tot de Esjkol-vallei, die zij verkenden. |
4988 | DEU 3:11 | Og, de koning van Basjan, was de laatst overgeblevene der Refaïeten; zijn sarcofaag van bazalt bevindt zich te Rabbat-Ammon, en is negen el lang en vier el breed, naar de gewone el. |
4994 | DEU 3:17 | bovendien de Araba, met de Jordaan als grens, van Gennezaret af tot aan de Araba-Zee, de Zoutzee, onder de hellingen van de Pisga in het oosten. |
5181 | DEU 9:22 | Ook te Tabera, te Massa en te Kibrot-Hattaäwa, hebt gij de toorn van Jahweh opgewekt. |
5253 | DEU 12:11 | dan zult ge naar de plaats, die Jahweh, uw God, zal uitverkiezen, om daar zijn Naam te vestigen, alles brengen, wat ik u heb bevolen: uw brand- en slachtoffers, uw tienden en cijnzen, en al het puik van uw gelofte-offers, die gij aan Jahweh beloofd hebt. |
5847 | DEU 34:6 | Men begroef hem in de vallei van het land Moab tegenover Bet-Peor, maar tot op de dag van vandaag weet niemand waar zijn graf is. |
5911 | JOS 3:16 | of het water, dat van boven kwam, bleef staan, en rees heel in de verte omhoog als een dam, bij de stad Adam, die bij Saretan ligt; terwijl het water, dat naar de Araba-zee, de Zoutzee, vloeit, geheel verdween. Zo stak het volk tegenover Jericho over. |
6067 | JOS 10:1 | Toen Adoni-Sédek, de koning van Jerusalem, hoorde, dat Josuë Ai genomen en met de ban had geslagen, dat hij met Ai en zijn koning gedaan had, zoals hij met Jericho en zijn koning had gedaan, en dat de inwoners van Gibon vrede met Israël hadden gemaakt en zich bij hen hadden aangesloten, |
6069 | JOS 10:3 | Daarom zond Adoni-Sédek, Jerusalems koning, aan Hoham, den koning van Hebron, aan Piram, den koning van Jarmoet, aan Jafia, den koning van Lakisj en aan Debir, den koning van Eglon, deze boodschap: |
6076 | JOS 10:10 | bracht Jahweh ze voor Israël in verwarring. Men bracht hun te Gibon een grote nederlaag toe, achtervolgde ze langs de bergpas van Bet-Choron, en bleef op hen inslaan tot Azeka en Makkeda toe. |
6161 | JOS 13:5 | het land der Giblieten met de gehele Libanon in het oosten van Báal-Gad, aan de voet van het Hermongebergte, tot Chamat; |
6173 | JOS 13:17 | met al zijn steden op die vlakte: Dibon, Bamot-Báal, en Bet-Báal-Meon, |
6183 | JOS 13:27 | verder in de vlakte: Bet-Haram en Bet-Nimra, Soekkot en Safon met de rest van het rijk van Sichon, den koning van Chesjbon, en de Jordaanstreek, ten oosten van de Jordaan tot waar het meer van Gennezaret eindigt. |
6207 | JOS 15:3 | zij boog ten zuiden van het hoge Akrabbim af, liep dan over Sin, en steeg naar het zuiden van Kadesj-Barnéa; vervolgens liep ze over Chasar-Addar, en met een bocht naar Karka; |
6210 | JOS 15:6 | ze steeg naar Bet-Chogla, liep ten noorden van Bet-Haäraba, naar de steen van Bóhan, den zoon van Ruben, |
6211 | JOS 15:7 | en vervolgens naar Debir, op enige afstand van de vallei van Akor; daarna boog ze noordwaarts naar Gilgal af, tegenover de pas van Adoemmim ten zuiden van de beek, en verder naar de wateren van En-Sjémesj, tot ze uitkwam bij En-Rogel. |
6229 | JOS 15:25 | Chasor-Chadatta, Keri-jot-Chesron, dat is Chasor, |
6231 | JOS 15:27 | Chasar-Gadda, Chesjmon, Bet-Pélet, |
6232 | JOS 15:28 | Chasar-Sjoeal, Beër-Sjéba en onderhorige plaatsen; |
6238 | JOS 15:34 | Zanóach, En-Gannim, Tappóeach, Enam, |
6241 | JOS 15:37 | Senan, Chadasja, Migdal-Gad, |
6245 | JOS 15:41 | Gederot, Bet-Dagon, Naäma en Makkeda; zestien steden met haar dorpen. |
6253 | JOS 15:49 | Danna, Kirjat-Sanna, ook Debir geheten; |
6257 | JOS 15:53 | Janim, Bet-Tappóeach, Afeka, |
6258 | JOS 15:54 | Choemta, Kirjat-Arba, ook Hebron geheten, en Sior; negen steden met haar dorpen. |
6262 | JOS 15:58 | Chalchoel, Bet-Soer, Gedor. |
6263 | JOS 15:59 | Maärat, Bet-Anot, Eltekon; zes steden met haar dorpen. Tekóa, Efráta of Betlehem, Peor, Etam, Kolan, Tetam, Sores, Kérem, Gallim, Béter en Menocho; elf steden met haar dorpen. |
6264 | JOS 15:60 | Kirjat-Báal, ook Kirjat-Jearim geheten, en Harabba; twee steden met haar dorpen. |
6265 | JOS 15:61 | In de woestijn: Bet-Haäraba, Middin, Sekaka, |
6273 | JOS 16:6 | De westelijke grens liep tot Mikmetat in het noorden, boog dan oostwaarts naar Taänat-Sjilo, en verder tot ten oosten van Janóach; |
6288 | JOS 17:11 | In Issakar en Aser behoorden bovendien tot Manasse: Bet-Sjean, Jibleam en de bewoners van Dor met onderhorige plaatsen; verder de bewoners van En-Dor, van Taänak, van Megiddo met onderhorige plaatsen: drie heuvelstreken. |
6309 | JOS 18:14 | Van het gebergte zuidelijk tegenover Bet(-)Choron draaide ze met een bocht in zuidwestelijke richting, en eindigde bij Kirjàt-Báal of Kirjat-Jearim, een stad van de Judeërs. Dit was de westelijke punt. |
6312 | JOS 18:17 | Daarna boog ze om in noordelijke richting, kwam uit bij En-Sjémesj, vervolgens bij de steenhopen tegenover de bergpas van Adoemmim, en daalde tot de steen van Bóhan, den zoon van Ruben. |
6313 | JOS 18:18 | Verder liep ze ten noorden van de bergketen van Bet-Haäraba, dan omlaag de Araba in; |
6314 | JOS 18:19 | vervolgens ten noorden van de bergrug van Bet-Chogla, om te eindigen bij de noordelijke baai van de Zoutzee, aan de zuidelijke monding van de Jordaan. Dit was de zuidelijke grens. |
6316 | JOS 18:21 | De steden van de families der Benjamieten waren: Jericho, Bet-Chogla, Émek-Kesis, |
6317 | JOS 18:22 | Bet-Haäraba, Semaráim, Betel, |
6319 | JOS 18:24 | Kefar-Haämmoni, Ofni en Géba; twaalf steden met haar dorpen. |
6325 | JOS 19:2 | In hun erfdeel hadden ze: Beër-Sjéba, Molada, |
6326 | JOS 19:3 | Chasar-Sjoeal, Bala, Ésem, |
6328 | JOS 19:5 | Sikelag, Bet-Hammarkabot, Chasar-Soesa, |
6330 | JOS 19:7 | En-Rimmon, Tóken, Éter en Asjan; vier steden met haar dorpen. |
6331 | JOS 19:8 | Ook alle dorpen rondom deze steden, tot Baälat-Beër, het Rama van de Négeb. Dit was het erfdeel van de families van de stam der Simeonieten. |
6335 | JOS 19:12 | Van Sarid liep ze oostwaarts terug naar het gebied van Kislot-Tabor, kwam uit bij Daberat, en ging verder opwaarts naar Jafia. |
6336 | JOS 19:13 | Vandaar liep ze oostwaarts over Gat-Chéfer naar Et-Kasin, en kwam uit bij Rimmon. Dan boog ze om naar Nea, |
6344 | JOS 19:21 | Rémet, En-Gannim, En-Chadda en Bet-Passes. |
6345 | JOS 19:22 | De grens raakte Tabor, Sjachasima en Bet-Sjémesj, en eindigde bij de Jordaan; zestien steden met haar dorpen. |
6350 | JOS 19:27 | Dan liep ze terug in oostelijke richting naar Bet-Dagon, raakte Zabulon en het dal van Jiftach-El in het noorden, ging verder naar Bet-Haémek en Neïél, en kwam ten noorden van Kaboel uit. |
6357 | JOS 19:34 | Dan liep ze in westelijke richting terug naar Aznot-Yabor, en kwam vandaar bij Choekkok uit. Ze raakte aan Zabulon in het zuiden, aan Aser in het westen, en aan de Jordaan in het oosten. |
6360 | JOS 19:37 | Kédesj, Edréi, En-Chasor, |
6361 | JOS 19:38 | Jiron, Migdal-El, Chorem, Bet-Anat en Bet-Sjémesj; negentien steden met haar dorpen. |
6364 | JOS 19:41 | De grens van hun erfdeel liep over Sora, Esjtaol, Ir-Sjémesj, |
6368 | JOS 19:45 | Bene-Berak, Gat-Rimmon, |
6412 | JOS 21:29 | Jarmoet en En-Gannim, elk met zijn weidegronden; vier steden. |
6508 | JOS 24:30 | Men begroef hem op het grondgebied van zijn erfdeel te Timnat-Sérach, dat in het bergland van Efraïm ligt, ten noorden van de berg Gáasj. |
6516 | JDG 1:5 | Want in Bézek stietten ze op Adoni-Bézek, bonden de strijd met hem aan, en versloegen de Kanaänieten en Perizzieten. |
6546 | JDG 1:35 | Vandaar dat de Amorieten zich handhaafden te Har-Chéres, Ajjalon, en Sjaälbim; maar het huis van Josef kreeg de overhand over hen, zodat ze dienstplichtig werden. |
6556 | JDG 2:9 | en men begroef hem op het grondgebied van zijn erfdeel te Timnat-Sérach, in het bergland van Efraïm ten noorden van de berg Gáasj. |
6578 | JDG 3:8 | werd Jahweh op Israël vertoornd, en leverde Hij het in de macht van Koesjan-Risjatáim, den koning van Edom; en de Israëlieten dienden Koesjan-Risjatáim acht jaar lang. |
6580 | JDG 3:10 | De geest van Jahweh rustte op hem, en hij was rechter over Israël. En toen hij ten strijde trok, leverde Jahweh Koesjan-Risjatáim, den koning van Edom, in zijn hand, zodat hij Koesjan-Risjatáim overwon. |
6697 | JDG 7:1 | Vroeg in de morgen brak Jeroebbáal of Gedeon op met al het volk, dat bij hem was, en legerde zich te En-Charod, terwijl het kamp van Midjan ten noorden lag in de vlakte, aan de voet van de heuvel van More. |
6850 | JDG 11:19 | Vervolgens zond Israël boden naar Sichon, den Amorieten-koning, die in Chesjbon regeerde, en Israël zeide hem: “Ik zou graag door uw land naar de plaats van mijn bestemming gaan”. |
7118 | JDG 21:14 | En toen de Benjamieten waren teruggekeerd, gaf men hun vrouwen uit die van Jabesj-Gilad, die men in het leven gelaten had. Maar er waren er niet genoeg. |
7320 | 1SA 4:21 | Ze noemde het kind I-Kabod, dat wil zeggen: “Verdwenen is de heerlijkheid uit Israël”; daarbij doelend op de verovering van Gods ark en op haar schoonvader en echtgenoot. |
7342 | 1SA 6:9 | en let op! Als zij de weg naar haar eigen land inslaat, naar Bet-Sjémesj, dan is zij het, die ons die vreselijke ramp heeft bezorgd; zo niet, dan weten we tenminste, dat niet haar hand ons het leed heeft berokkend, maar dat het ons bij toeval trof. |
7366 | 1SA 7:12 | Toen nam Samuël een steen, plaatste die halverwege tussen Mispa en Sjen, noemden hem: Ében-Haézer, en sprak: “Tot hier toe heeft Jahweh ons geholpen.” |
7513 | 1SA 14:3 | en Achija, de zoon van Achitoeb, die de broer was van I-Kabod, den zoon van Pinechas, zoon van Eli, den priester van Jahweh in Sjilo, droeg de efod. Ook het volk wist niet, dat Jonatan was heengegaan. |
7533 | 1SA 14:23 | Zo werd Israël die dag door Jahweh bevrijd. Het gevecht strekte zich uit tot over Bet-wen, |
8011 | 1SA 30:30 | van Chorma, van Bor-Asjan, van Atak, |
8024 | 1SA 31:12 | rukten alle weerbare mannen uit. Ze trokken de gehele nacht door, haalden Sauls lijk en dat van zijn drie zonen van de muur van Bet-Sjean, brachten ze naar Jabesj over en verbrandden ze daar. |
8060 | 2SA 2:8 | Abner, de zoon van Ner, de legeroverste van Saul, had de partij van Isj-Bósjet, den zoon van Saul, gekozen. Hij liet hem naar Machanáim overkomen, |
8062 | 2SA 2:10 | Isj-Bósjet, de zoon van Saul, was veertig jaar oud, toen hij koning van Israël werd, en twee jaar heeft hij geregeerd. Alleen dus het huis Juda hield het met David. |
8064 | 2SA 2:12 | Eens trok Abner, de zoon van Ner, met de dienaren van Isj-Bósjet, den zoon van Saul, van Machanáim naar Gibon. |
8067 | 2SA 2:15 | En volgens een overeengekomen getal traden twaalf Benjamieten van Isj-Bósjet, den zoon van Saul, en twaalf van de aanhangers van David vooruit, en stelden zich tegenover elkander op. |
8076 | 2SA 2:24 | Ook Joab en Abisjai zetten Abner achterna. Tegen zonsondergang bereikten ze Gibat-Amma, dat tegenover Giach ligt, op de weg naar de woestijn van Gibon, |
8092 | 2SA 3:8 | Hevig verontwaardigd over het verwijt van Isj-Bósjet, gaf Abner ten antwoord: Ben ik soms een Judese hondsvot? Juist ben ik bezig, aan de familie van uw vader Saul, aan zijn broers en verwanten een dienst te bewijzen, door u niet in handen van David te laten vallen, en nu komt ge me verwijten doen over een vrouw! |