102 | GEN 4:22 | Ook Silla baarde: Toebal-Kaïn, een smid, den vader van alle brons(-) en ijzersmeden. De zuster van Toebal-Kaïn heette Naäma. |
155 | GEN 6:17 | Want Ik ga de zondvloed-wateren over de aarde brengen, om alle schepselen met een levende geest onder de hemel te verdelgen; al wat op aarde is zal sterven. |
246 | GEN 10:11 | maar van dat land rukte hij naar Assjoer op, waar hij Ninive bouwde, Rechobot-Ir en Kálach, |
338 | GEN 14:1 | Het gebeurde in die dagen, dat Amrafel de koning van Sjinar, Arjok de koning van Ellasar, Kedor-Laómer de koning van Elam, en Tidal de koning der volken, |
341 | GEN 14:4 | Twaalf jaar lang hadden zij Kedor-Laómer gediend, maar in het dertiende jaar waren zij in opstand gekomen. |
342 | GEN 14:5 | In het veertiende jaar waren Kedor-Laómer en de koningen, die zijn bondgenoten waren, opgerukt, hadden de Refaieten bij Asjterot-Karnáim verslagen, de Zoezieten bij Ham, de Emieten in de vlakte van Kirjatáim, |
344 | GEN 14:7 | Op hun terugtocht waren zij naar En-Misjpat getrokken, dat is Kadesj, en hadden al de vorsten der Amalekieten verslagen en eveneens de Amorieten, die in Chasason-Tamar wonen. |
346 | GEN 14:9 | tegenover Kedor-Laómer den koning van Elam, Tidal den koning der volken, Amrafel den koning van Sjinar en Arjok den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf. |
354 | GEN 14:17 | Toen hij nu terugkeerde van zijn overwinning op Kedor-Laómer en de koningen, die zijn bondgenoten waren, trok de koning van Sodoma hem tegemoet naar de vallei van Sjawe, dat het koningsdal is. |
545 | GEN 21:31 | Daarom wordt die plaats Beër-Sjéba genoemd, omdat zij daar beiden een eed hebben gezworen. |
546 | GEN 21:32 | En nadat zij dus een verbond te Beër-Sjéba hadden gesloten, brak Abimélek met zijn legeroverste Pikol op, en keerde naar het land der Filistijnen terug. |
567 | GEN 22:19 | Toen keerde Abraham terug naar zijn knechten; zij trokken op, en gingen naar Beër-Sjéba terug. Abraham bleef te Beër-Sjéba wonen. |
654 | GEN 24:62 | Intussen was Isaäk naar de woestijn bij de bron van Lachai-Roï getrokken, en woonde hij in het land van de Négeb. |
726 | GEN 26:33 | Hij noemde die Sjiba; en daarom heet die stad Beër-Sjéba tot op de huidige dag. |
776 | GEN 28:2 | Maar maak u gereed, om naar Paddan-Aram te gaan, naar het huis van uw grootvader Betoeël; kies u daar een vrouw uit de dochters van uw oom Laban. |
779 | GEN 28:5 | Zo zond Isaäk Jakob heen, en deze ging naar Paddan-Aram naar Laban, den zoon van den Arameër Betoeël, en broer van Rebekka, de moeder van Jakob en Esau. |
780 | GEN 28:6 | Esau had gemerkt, dat Isaäk Jakob had gezegend en hem naar Paddan-Aram had gezonden, om daar een vrouw te nemen; dat hij hem ook bij zijn zegening had verboden, een vrouw uit de kanaänietische meisjes te nemen, |
781 | GEN 28:7 | en dat Jakob aan zijn vader en moeder had gehoorzaamd en naar Paddan-Aram was gegaan. |
784 | GEN 28:10 | Toen Jakob van Beër-Sjéba was afgereisd en naar Charan trok, |
892 | GEN 31:18 | en voerde zijn vee en al zijn have, die hij bezat, en heel het vermogen, dat hij in Paddan-Aram had verworven, met zich mee, om naar zijn vader Isaäk in het land Kanaän te vertrekken. |
922 | GEN 31:48 | Nu sprak Laban: Deze steenhoop zij heden een getuige tussen mij en u. Daarom noemde hij hem Gal-Ed |
979 | GEN 33:18 | Na zijn terugkeer uit Paddan-Aram kwam Jakob behouden aan in de stad Sikem, die in het land Kanaän ligt, en legerde zich ten oosten der stad. |
1021 | GEN 35:9 | Toen Jakob dus uit Paddan-Aram was teruggekeerd, verscheen God hem opnieuw, en zegende hem. |
1402 | GEN 46:15 | Dit waren de zonen van Lea, die zij Jakob in Paddan-Aram had geschonken; bovendien nog zijn dochter Dina. Allen tezamen drie en dertig zonen en dochters. |
1459 | GEN 48:7 | Want toen ik uit Paddan-Aram kwam, is uw moeder Rachel in het land Kanaän op enige afstand van Efráta mij ontvallen, en heb ik haar op de weg naar Efráta, dat nu Betlehem heet, moeten begraven. |
1517 | GEN 50:10 | Toen zij Goren-Haätad in het Overjordaanse hadden bereikt, hielden zij er een grote en plechtige rouwklacht; en zeven dagen lang liet hij rouw bedrijven over zijn vader. |
1518 | GEN 50:11 | De inwoners van het land, de Kanaänieten, zagen die rouw in Goren-Haätad, en zeiden: Dat is een plechtige rouwklacht van Egypte. Daarom wordt deze plaats Abel-Misraim genoemd. Ze ligt in het Overjordaanse. |
1892 | EXO 14:2 | Zeg de kinderen Israëls, dat zij van richting veranderen en zich moeten legeren bij Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; bij de zee recht tegenover Baal-Sefon moet ge uw legerplaats opslaan. |
4060 | NUM 11:35 | Van Kibrot-Hattaäwa trok het volk naar Chaserot op, en het bleef te Chaserot. |
4100 | NUM 13:24 | Men noemt die plaats Esjkol-vallei om de druiventros, die de Israëlieten daar hadden afgesneden. |
4352 | NUM 21:11 | Van Obot trokken zij verder, en legerden zich te Ijje-Haäbarim in de woestijn, ten oosten van Moab. |
4417 | NUM 22:41 | De volgende morgen nam Balak Balaäm met zich mee, en deed hem Bamot-Báal bestijgen, vanwaar hij het volk tot de uiterste rijen kon overzien. |
4477 | NUM 25:5 | Moses beval dus de rechters van Israël: Ieder moet zijn mannen doden, die Báal-Peor hebben vereerd. |
4570 | NUM 27:14 | omdat gij u in de woestijn Sin bij de opstand van de gemeenschap tegen mijn bevel hebt verzet, en Mij door het water voor hun ogen niet als heilig hebt behandeld. Dit is het water van Meribat-Kadesj in de woestijn van Sin geweest. |
4756 | NUM 32:36 | Bet-Nimra, Bet-Haran met haar schaapskooien. |
4758 | NUM 32:38 | Nebo, Báal-Meon (onder een andere naam) en Sibma, en gaven aan de steden, die ze bouwden, andere namen. |
4769 | NUM 33:7 | Van Etam trokken zij verder, maar sloegen de richting in naar Pi-Hachirot, dat ten oosten van Báal-Sefon ligt, en legerden zich voor Migdol. |
4770 | NUM 33:8 | Van Pi-Hachirot trokken zij verder, gingen midden door de zee naar de woestijn, trokken drie dagreizen ver de woestijn Etam in, en legerden zich te Mara. |
4779 | NUM 33:17 | Van Kibrot-Hattaäwa trokken zij verder, en legerden zich te Chaserot. |
4782 | NUM 33:20 | Van Rimmon-Péres trokken zij verder, en legerden zich te Libna. |
4794 | NUM 33:32 | Van Bene-Jaäkan trokken zij verder, en legerden zich te Chor-Haggidgad. |
4795 | NUM 33:33 | Van Chor-Haggidgad trokken zij verder, en legerden zich te Jotbáta. |
4807 | NUM 33:45 | Van Ijje-Haäbarim trokken zij verder, en legerden zich te Dibon-Gad. |
4808 | NUM 33:46 | Van Dibon-Gad trokken zij verder, en legerden zich te Almon-Diblatáim. |
4809 | NUM 33:47 | Van Almon-Diblatáim trokken zij verder, en legerden zich bij het gebergte Abarim tegenover Nebo. |
4811 | NUM 33:49 | Hun legerplaatsen bij de Jordaan strekten zich uit van Bet-Hajjesjimot af tot aan Abel-Hassjittim in de velden van Moab. |
4822 | NUM 34:4 | Dan zal de grens zich ten zuiden bij de pas van Akrabbim ombuigen, doorlopen tot Sin, en Kadesj-Barnéa zal haar meest zuidelijke punt vormen. Vandaar zal zij zich uitstrekken tot Chasar-Addar en doorlopen tot Asmon. |
4827 | NUM 34:9 | Vandaar zal de grens doorlopen naar Zifron met Chasar-Enan als eindpunt. Dit zal uw noordgrens zijn. |
4828 | NUM 34:10 | Uw oostgrens zult ge trekken van Chasar-Enan naar Sjefam. |
4901 | DEU 1:7 | Breekt op, begeeft u op weg en trekt naar de bergen der Amorieten, en naar al hun naburen in de Araba, het bergland, het heuvelland, de Négeb en langs de zeekust; naar het land der Kanaänieten en het Libanon-gebergte tot aan de grote rivier, de Eufraat. |
4941 | DEU 2:1 | Daarna trokken wij weer de woestijn in, in de richting van de Rode Zee, zoals Jahweh het mij had gelast, en reisden lange tijd om het Seïr-gebergte heen. |
4945 | DEU 2:5 | de strijd met hen aan te binden, want Ik zal u zelfs geen voetbreed van zijn land geven, daar Ik het Seïr-gebergte als erfelijk bezit aan Esau heb geschonken. |
4948 | DEU 2:8 | Zo trokken wij onze broeders, de zonen van Esau, die op het Seïr-gebergte wonen voorbij, over de weg van de Araba, langs Elat en Es-jon-Géber, en namen de richting van de steppe van Moab. |
4954 | DEU 2:14 | Intussen waren er acht en dertig jaren verlopen, sinds wij van Kadesj-Barnéa waren vertrokken en de beek Zéred waren overgestoken; lang genoeg om heel het geslacht van weerbare mannen in de legerplaats te doen sterven, zoals Jahweh het hun had gezworen; |
4989 | DEU 3:12 | Nadat wij toen dat land in bezit hadden genomen, gaf ik het van Aroër af, dat aan de beek Arnon ligt, en de helft van het Gilad-gebergte met zijn steden aan de Rubenieten en Gadieten. |
5009 | DEU 4:3 | Met eigen ogen hebt ge gezien, wat Jahweh gedaan heeft om Báal-Peor. Want iedereen, die Báal-Peor achterna liep, heeft Jahweh, uw God, uit uw midden verdelgd; |
5052 | DEU 4:46 | Het geschiedde in het Overjordaanse, in de vallei tegenover Bet-Peor in het land van Sichon, den koning der Amorieten, die in Chesjbon woonde, nadat Moses en de Israëlieten, na hun uittocht uit Egypte, hem hadden verslagen, |
5054 | DEU 4:48 | van Aroër af, dat aan de rand van het Arnon-dal ligt tot aan de berg Sirjon (dat is de Hermon) |
5182 | DEU 9:23 | En toen Jahweh u uitzond van Kadesj-Barnéa en tot u sprak: “Trekt op, en neemt het land in bezit, dat Ik u heb gegeven”, hebt gij u verzet tegen het bevel van Jahweh, uw God, niet in Hem geloofd en niet naar Hem willen luisteren. |
5248 | DEU 12:6 | en uw brand- en uw slachtoffers brengen, uw tienden en cijnzen, uw gelofte-offers en vrijwillige gaven, en de eerstelingen van uw runderen en schapen. |
5268 | DEU 12:26 | Maar de heilige gaven, die uw eigendom zijn, en uw gelofte-offers moet ge naar de plaats brengen, die Jahweh zal uitverkiezen. |
5506 | DEU 23:5 | Want bij uw uittocht uit Egypte hebben zij u onderweg geen brood en water willen verschaffen, terwijl Moab bovendien Balaäm, den zoon van Beor, uit Petor van Aram-Naharáim voor geld heeft ontboden, om u te vervloeken. |
5811 | DEU 32:51 | Want gij beiden zijt Mij ontrouw geweest te midden van Israëls kinderen bij het water van Meribat-Kadesj in de woestijn van Sin, en hebt Mij niet als heilig behandeld te midden van Israëls kinderen. |
5814 | DEU 33:2 | Hij zeide: Toen Jahweh van de Sinaï kwam, Voor zijn volk van Seïr oprees, Van het gebergte Paran verscheen, Van Meribat-Kadesj optrok: Schoot een laaiend vuur uit zijn rechterhand, |
5980 | JOS 7:2 | Nu zond Josuë uit Jericho mannen naar Ai, dat bij Bet-Awen ligt ten oosten van Betel, met de opdracht: Gaat het land verkennen! De mannen trokken dus uit, om Ai te verspieden. |
6077 | JOS 10:11 | En terwijl ze op de helling van Bet-Choron voor de Israëlieten wegvluchtten, wierp Jahweh tot Azeka toe uit de hemel grote stenen op hen neer, waardoor ze gedood werden. Er stierven er meer door de hagelstenen, dan de Israëlieten met het zwaard konden doden. |
6107 | JOS 10:41 | Josuë sloeg hen van Kadesj-Barnéa tot Gaza, met het hele land Gósjen tot Gibon toe. |
6117 | JOS 11:8 | leverde Jahweh ze aan Israël over. Zij versloegen ze en achtervolgden ze tot Groot-Sidon en Misrefot in het westen, en tot de vallei van Mispe in het oosten: zij versloegen ze, tot er niemand meer overbleef. |
6126 | JOS 11:17 | van het Chalakgebergte af, dat naar Seïr oploopt, tot Báal-Gad in de Libanonvlakte aan de voet van het Hermongebergte. Al hun koningen nam hij gevangen en sloeg ze dood. |
6135 | JOS 12:3 | verder over de Araba, tot aan de oostkant van het meer van Gennezaret, en tot de oostkant van het meer van de Araba, van de Zoutzee namelijk in de richting van Bet-Hajjesjimot en aan de voet der hellingen van de Pisga ten zuiden. |
6139 | JOS 12:7 | En dit zijn de koningen, die Josuë met de Israëlieten aan de andere kant, westelijk van de Jordaan, heeft verslagen, van Báal-Gad af, in de Libanonvlakte, tot het Chalakgebergte, dat naar Seïr oploopt; en wier land Josuë aan de Israëlieten, over hun stammen verdeeld, ten bezit heeft gegeven |
6175 | JOS 13:19 | Kirjatáim, Sibma en Séret-Hassjáchar op het gebergte der vallei, |
6176 | JOS 13:20 | Bet-Peor met de hellingen van de Pisga en Bet-Hajjesjimot; |
6182 | JOS 13:26 | vervolgens het gebied van Chesjbon tot Ramat-Hammispe en Betonim, en dat van Machanáim tot aan het gebied van Debir; |
6183 | JOS 13:27 | verder in de vlakte: Bet-Haram en Bet-Nimra, Soekkot en Safon met de rest van het rijk van Sichon, den koning van Chesjbon, en de Jordaanstreek, ten oosten van de Jordaan tot waar het meer van Gennezaret eindigt. |
6195 | JOS 14:6 | Toen nu de Judeërs bij Josuë te Gilgal kwamen, zei Kaleb, de zoon van Jefoenne, de Kenizziet, tot hem: Gij weet, wat Jahweh aangaande mij en u tot Moses, den man van God, te Kadesj-Barnéa heeft gesproken. |
6196 | JOS 14:7 | Ik was veertig jaar, toen Moses, de dienaar van Jahweh, mij van Kadesj-Barnéa uitzond, om het land te verspieden, en naar geweten heb ik hem verslag uitgebracht; |
6204 | JOS 14:15 | Hebron werd vroeger Kirjat-Arba genoemd; deze Arba was de grote man onder de Anakieten. En het land rustte uit van de strijd. |
6212 | JOS 15:8 | Daarna steeg de grens door het Ben-Hinnomdal naar de zuidelijke bergrug der Jeboesieten, waar Jerusalem lag; verder steeg ze naar de top van de berg, die westelijk tegenover het Hinnomdal ligt, dat zich aan het noordelijk uiteinde van de vallei der Refaieten bevindt. |
6213 | JOS 15:9 | Van de top van de berg keerde de grens zich naar de bron van de wateren van Neftóach, kwam uit bij de steden van het Efrongebergte, en boog daarna om naar Baäla, ook Kirjat-Jearim geheten. |
6214 | JOS 15:10 | Vervolgens liep de grens van Baäla met een bocht westwaarts naar het Seïrgebergte, en verder over de bergrug van Jearim naar het noorden, waar Kesalon lag. Daarna daalde ze af naar Bet-Sjémesj en verder naar Timna, |
6217 | JOS 15:13 | Volgens Jahweh’s opdracht gaf Josuë aan Kaleb, den zoon van Jefoenne, een aandeel midden onder de Judeërs, namelijk Kirjat-Arba of Hebron; deze Arba was de vader van Anak. |
6218 | JOS 15:14 | Daaruit verdreef Kaleb de drie Anaks-kinderen Sjesjai, Achiman en Talmai, de zonen van Anak. |
6219 | JOS 15:15 | Vandaar trok hij op tegen de bevolking van Debir; Debir werd vroeger Kirjat-Séfer genoemd. |
6220 | JOS 15:16 | Toen zei Kaleb: Wie Kirjat-Séfer aanvalt en inneemt, geef ik mijn dochter Aksa tot vrouw. |
6232 | JOS 15:28 | Chasar-Sjoeal, Beër-Sjéba en onderhorige plaatsen; |
6264 | JOS 15:60 | Kirjat-Báal, ook Kirjat-Jearim geheten, en Harabba; twee steden met haar dorpen. |
6266 | JOS 15:62 | Nibsjan, Ir-Hammélach en En-Gédi; zes steden met haar dorpen. |
6270 | JOS 16:3 | vervolgens ging ze westwaarts omlaag naar het gebied der Jafletieten tot dat van Laag Bet-Choron en tot Gézer, en eindigde bij de zee. |
6272 | JOS 16:5 | Dit was het gebied van de families der Efraïmieten: De oostelijke grens van hun erfdeel was Atrot-Addar tot Hoog Bet-Choron. |
6293 | JOS 17:16 | Maar de zonen van Josef zeiden: Het bergland is zeker niet voldoende voor ons; maar al de Kanaänieten, die in de vlakte wonen, hebben ijzeren strijdwagens, zowel die in Bet-Sjean met zijn onderhorige plaatsen wonen, als die in de vlakte van Jizreël. |
6308 | JOS 18:13 | Vandaar ging de grens verder naar Loez, ten zuiden van de bergrug van Loez, of Betel; en dan omlaag tot Atrot-Addar op het gebergte, ten zuiden van Laag Bet-Choron. |
6309 | JOS 18:14 | Van het gebergte zuidelijk tegenover Bet(-)Choron draaide ze met een bocht in zuidwestelijke richting, en eindigde bij Kirjàt-Báal of Kirjat-Jearim, een stad van de Judeërs. Dit was de westelijke punt. |
6310 | JOS 18:15 | Aan de zuidkant liep de grens van de uiterste punt van Kirját-Jearim in het westen tot bij de bron van de wateren van Neftóach; |
6311 | JOS 18:16 | ze daalde vervolgens tot de uitlopers van het gebergte, dat tegenover het Ben-Hinnomdal en noordelijk van de vallei der Refaieten ligt; dan ging ze verder omlaag naar het Hinnomdal, zuidelijk van de bergrug der Jeboesieten, en nog meer omlaag naar En-Rogel. |
6329 | JOS 19:6 | Bet-Lebaot en Sjaroechen; dertien steden met haar dorpen. |
6336 | JOS 19:13 | Vandaar liep ze oostwaarts over Gat-Chéfer naar Et-Kasin, en kwam uit bij Rimmon. Dan boog ze om naar Nea, |
6344 | JOS 19:21 | Rémet, En-Gannim, En-Chadda en Bet-Passes. |
6350 | JOS 19:27 | Dan liep ze terug in oostelijke richting naar Bet-Dagon, raakte Zabulon en het dal van Jiftach-El in het noorden, ging verder naar Bet-Haémek en Neïél, en kwam ten noorden van Kaboel uit. |
6356 | JOS 19:33 | Hun grens liep van Chélef, van de eik van Saänannim, en over Adami-Hannékeb en Jabneël tot Lakkoem, en eindigde bij de Jordaan. |