244 | GEN 10:9 | hij was een geweldig jager voor Jahweh. Daarom zegt men “Een geweldig jager voor Jahweh als Nimrod”. |
395 | GEN 16:13 | Toen noemde zij Jahweh, die met haar had gesproken: “Gij zijt een God, dien ik zie”. Want ze zeide: Waarachtig, ik heb God gezien; en ik leef nog, nadat ik gezien heb. |
562 | GEN 22:14 | Abraham gaf die plaats de naam: “Jahweh draagt zorg”, daarom wordt ook nu nog gezegd: “op de berg van Jahweh wordt zorg gedragen”. |
638 | GEN 24:46 | liet ze dadelijk haar kruik zakken, en sprak: “drink, en ook uw kamelen zal ik water geven”. Ik dronk, en ze liet ook de kamelen drinken. |
735 | GEN 27:7 | “Breng mij een stuk wild, en maak er een smakelijke schotel van, waarvan ik kan eten; dan zal ik u zegenen voor het aanschijn van Jahweh, eer ik sterf”. |
924 | GEN 31:50 | “Ge zult mijn dochters nooit mishandelen, en geen andere vrouwen nemen buiten mijn dochters”. En al is er ook niemand bij, zie, God is getuige tussen mij en u. |
927 | GEN 31:53 | De God van Abraham, en de God van Nachor moge oordelen tussen ons beiden”. En Jakob zwoer het bij den Gevreesde van Isaäk, zijn vader. |
934 | GEN 32:6 | Ik bezit runderen, ezels en schapen, slaven en slavinnen. Ik bericht dit aan mijn heer, om genade in uw ogen te vinden”. |
941 | GEN 32:13 | Gij hebt mij toch beloofd: “Ik zal u overvloedige gunsten bewijzen, en uw nageslacht maken als het zand aan de zee, dat niemand vanwege de massa kan tellen”. |
949 | GEN 32:21 | en ge voegt er ook nog aan toe: “Zie, uw dienaar Jakob komt achter ons aan”. Want hij dacht: ik wil hem eerst door het geschenk, dat mij vooruitgaat, verzoenen, en hem dan onder de ogen komen; misschien dat hij mij dan genadig behandelt. |
1345 | GEN 44:20 | Wij hebben onzen heer toen geantwoord: “Wij hebben een ouden vader en een jongen broer, die hem op zijn oude dag is geboren. Zijn broer is dood, zijn moeder heeft hem alleen nog over, en hij is de lieveling van zijn vader”. |
1346 | GEN 44:21 | Gij hebt toen tot uw dienaars gezegd: “Brengt hem naar mij toe, opdat ik hem met eigen ogen kan zien”. |
1347 | GEN 44:22 | Wij hebben onzen heer geantwoord: “De jongen kan niet weg van zijn vader; zijn vader zou sterven, als hij hem verliet”. |
1348 | GEN 44:23 | Maar gij hebt toen uw dienaars gedreigd: “Waagt het niet, mij onder de ogen te komen, als uw jongste broer niet met u mee komt”. |
1351 | GEN 44:26 | hebben we geantwoord: “Zo kunnen we niet gaan! Alleen als onze jongste broer met ons meegaat, zullen we vertrekken; want we durven dien man niet meer onder de ogen komen, als onze jongste broeder ons niet vergezelt”. |
1354 | GEN 44:29 | Als ge nu ook dezen van mij wegneemt, en hem een ongeluk overkomt, dan zoudt ge mijn grijze haren met kommer ten grave doen dalen”. |
1598 | EXO 3:18 | Zij zullen aan uw oproep gehoor geven. Dan moet gij met de oudsten van Israël naar den koning van Egypte gaan, en hem zeggen: “Jahweh, de God der Hebreën, is ons verschenen; wij moeten drie dagreizen ver de woestijn in, om aan Jahweh, onzen God, een offer te brengen”. |
1603 | EXO 4:1 | Moses antwoordde: Zie, ze zullen mij niet geloven en niet naar mij luisteren; maar ze zullen zeggen: “Jahweh is u niet verschenen”. |
1702 | EXO 7:16 | en zeg hem: Jahweh, de God der Hebreën, heeft mij tot u gezonden met het bevel: “Laat mijn volk vertrekken, om Mij in de woestijn te vereren”. Tot nu toe hebt gij niet willen luisteren. |
1705 | EXO 7:19 | En Jahweh sprak tot Moses: Zeg aan Aäron: “Neem uw staf, en strek uw hand uit over het water van Egypte; over de beken, kanalen, over de plassen, en over alle plaatsen, waar water staat, en het zal in bloed veranderen. Zo zal het hele land van Egypte vol bloed zijn, tot in de houten en stenen vaten toe”. |
1727 | EXO 8:12 | Toen sprak Jahweh tot Moses: Zeg aan Aäron: “Hef uw staf omhoog en sla op het stof van de grond, en in heel het land van Egypte zal het in muggen veranderen”. |
1734 | EXO 8:19 | Ik zal dus onderscheid maken tussen mijn volk en het uwe. Morgen wordt dit teken gewrocht”. |
2033 | EXO 19:6 | Gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk”. Zo moet ge tot de zonen Israëls spreken. |
5187 | DEU 9:28 | Laat het land, waaruit Gij ons hebt weggeleid, toch niet zeggen: “Omdat Jahweh niet machtig genoeg was, ze naar het land te brengen, dat Hij hun had beloofd, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij ze weggevoerd, om ze in de woestijn te doen sterven”. |
5489 | DEU 22:17 | verwijt hij haar lelijke dingen, en zegt: “Ik heb bevonden, dat uw dochter geen maagd was”. Welnu, hier is het bewijs voor de maagdelijkheid van mijn dochter. En zij zullen het kleed voor de oudsten der stad uitspreiden. |
5558 | DEU 25:9 | dan moet zijn schoonzuster in tegenwoordigheid van de oudsten op hem toetreden, hem de schoen van zijn voet trekken, in het gezicht spuwen, en zeggen: “Zo doet men den man, die het huis van zijn broeder niet opbouwt”. |
5732 | DEU 31:2 | vervolgde hij tot hen: Ik ben nu honderd twintig jaar oud; ik heb geen kracht meer, om op te trekken en terug te keren, en Jahweh heeft mij gezegd: “Gij zult de Jordaan niet oversteken”. |
5919 | JOS 4:7 | zult ge hun antwoorden: “Omdat het water van de Jordaan voor de ark van Jahweh’s Verbond verdween, toen de ark de Jordaan overtrok: omdat het water van de Jordaan verdween, daarom zijn deze stenen een altijddurend gedenkteken voor de kinderen Israëls”. |
6848 | JDG 11:17 | zond Israël boden naar den koning van Edom met het verzoek: “Ik zou graag door uw land trekken”. Maar de koning van Edom gaf geen toestemming. Insgelijks zond het boden naar den koning van Moab; maar ook deze wilde niet. En zo bleef Israël te Kadesj. |
6850 | JDG 11:19 | Vervolgens zond Israël boden naar Sichon, den Amorieten-koning, die in Chesjbon regeerde, en Israël zeide hem: “Ik zou graag door uw land naar de plaats van mijn bestemming gaan”. |
7519 | 1SA 14:9 | Roepen ze ons toe: “Halt, totdat we bij u zijn, dan blijven we beneden staan en klimmen niet naar hen op”. |
7761 | 1SA 20:29 | Hij zeide: “Wil mij verontschuldigen; want wij hebben een familieoffer in de stad, en mijn broers hebben mij uitgenodigd. Als ge mij dus gunstig gezind zijt, verontschuldig me dan; dan kan ik mijn broers gaan bezoeken”. Daarom is hij niet aan ‘s konings tafel verschenen. |
7777 | 1SA 21:3 | David gaf den priester Achimélek ten antwoord: De koning heeft mij iets opgedragen en tot mij gezegd: “Niemand mag ook maar iets weten van de zaak, waarvoor ik u uitzend, en die ik u heb opgedragen”. Daarom heb ik mijn knechten naar die en die plaats besteld. |
8428 | 2SA 15:36 | Die hebben hun twee zonen bij zich, Achimáas van Sadok en Jehonatan van Ebjatar; en alles, wat ge verneemt, kunt ge mij door hen laten weten”. |
8737 | 1KI 1:17 | Zij antwoordde: Mijn heer, gij hebt uw dienares bij Jahweh, uw God, gezworen: “Uw zoon Salomon zal na mij koning worden en op mijn troon zitten”. |
9772 | 2KI 9:12 | Maar ze zeiden: Uitvluchten; vertel het ons. Toen zei Jehoe: Hij heeft mij letterlijk gezegd: “Zo spreekt Jahweh! Ik zalf u tot koning over Israël”. |
10843 | 1CH 16:18 | Hij zeide: “Aan u zal Ik geven Het land van Kanaän als uw erfdeel”. |
21482 | EZK 37:16 | Mensenkind, ge moet een stok nemen en daarop schrijven: “Juda en de Israëlieten, die daarbij horen”. Neem dan een andere stok, en schrijf daarop: “Josef en het hele huis van Israël, dat daarbij hoort.” |
23284 | MAT 4:6 | en zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp U dan naar beneden. Want er staat geschreven: “Zijn engelen zal Hij over u bevelen, en zij zullen u op de handen dragen, opdat ge aan geen steen uw voet zoudt stoten”. |
23285 | MAT 4:7 | Jesus zeide hem: Er staat ook geschreven: “Gij zult den Heer uw God niet beproeven”. |
23288 | MAT 4:10 | Toen sprak Jesus: Ga heen, satan; want er staat geschreven: “Gij zult den Heer uw God aanbidden, en Hem alleen dienen”. |
23431 | MAT 8:17 | opdat vervuld zou worden, wat door den profeet Isaias was gezegd: “Hij draagt onze kwalen en torst onze smarten”. |
23908 | MAT 21:13 | Hij sprak tot hen: Er staat geschreven: “Mijn huis zal heten een huis van gebed; maar gij hebt er een rovershol van gemaakt”. |
24726 | MRK 11:17 | En Hij leerde aldus: Staat er niet geschreven: “Mijn huis zal heten een huis van gebed voor alle volkeren; maar gij hebt er een rovershol van gemaakt”. |
25136 | LUK 4:4 | Jesus antwoordde hem: Er staat geschreven: “De mens zal niet leven van brood alleen”. |
25140 | LUK 4:8 | Jesus antwoordde hem: Er staat geschreven: “Ge zult den Heer uw God aanbidden, en Hem alleen dienen”. |
25144 | LUK 4:12 | Jesus antwoordde hem: Er is gezegd: “Ge zult den Heer uw God niet beproeven”. |
25777 | LUK 18:20 | Ge kent de geboden: “Gij zult geen overspel doen; gij zult niet doodslaan; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; eer uw vader en moeder”. |
25846 | LUK 19:46 | Hij zei hun: Er staat geschreven: “Mijn huis is een huis van gebed; maar gij hebt er een rovershol van gemaakt”. |
25970 | LUK 22:37 | Want Ik zeg u: Ook dit Schriftwoord moet aan Mij worden vervuld: “En Hij is onder de misdadigers gerekend”. Ja, wat over Mij is gezegd, is zijn vervulling nabij. |
26034 | LUK 23:30 | Dan zal men tot de bergen gaan zeggen: “Valt op ons neer”; en tot de heuvelen: “Bedekt ons”. |
26067 | LUK 24:7 | “De Mensenzoon moet in de handen van zondaars worden overgeleverd en gekruisigd, maar de derde dag zal Hij verrijzen”. |
26104 | LUK 24:44 | Hij sprak tot hen: Dit is het, wat Ik tot u heb gesproken, toen Ik nog bij u was: “Alles moet worden vervuld, wat in de Wet van Moses, in Profeten en Psalmen van Mij staat geschreven”. |
26242 | JHN 4:17 | De vrouw antwoordde: Ik heb geen man. Jesus zeide haar: Dat zegt ge wèl: “Ik heb geen man”. |
26357 | JHN 6:31 | Onze vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten, zoals er geschreven staat: “Brood uit de hemel heeft Hij hun te eten gegeven”. |
26371 | JHN 6:45 | Er staat geschreven bij de profeten: “En allen zullen zij onderricht worden door God”. Wie naar den Vader luistert en door Hem is onderricht, hij komt tot Mij. |
26435 | JHN 7:38 | wie in Mij gelooft. Zoals de Schrift heeft gezegd: “Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. |
26584 | JHN 10:34 | Jesus antwoordde hun: Staat er in uw Wet niet geschreven: Ik heb gezegd: “Gij zijt goden”. |
26793 | JHN 15:25 | Maar het woord moest worden vervuld, dat in hun Wet staat geschreven: “Zij hebben Mij gehaat zonder reden”. |
26930 | JHN 19:36 | Want dit is geschied, opdat de Schrift zou worden vervuld: “Geen been zal Hem verbrijzeld worden”. |
26931 | JHN 19:37 | En weer een ander Schriftwoord zegt: “Ze zullen opzien tot Hem, dien ze hebben doorboord”. |
27225 | ACT 7:40 | en zeiden tot Aäron “Maak ons goden, die voor ons uit zullen gaan; want die Moses, die ons uit het land van Egypte deed trekken: we weten niet, wat er met hem is gebeurd”. |
27392 | ACT 11:16 | En ik herinnerde mij het woord, dat de Heer heeft gesproken “Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest worden gedoopt”. |
27456 | ACT 13:25 | en toen zijn levenstaak ten einde liep, heeft Johannes gezegd “Hij, voor wien gij mij houdt, ben ik niet; maar zie, na mij komt er Een, wiens schoeisel ik niet waardig ben te ontbinden”. |
27729 | ACT 20:35 | In ieder opzicht heb ik u getoond, dat men zó arbeiden moet, om de zwakken te steunen, en de woorden van den Heer Jesus indachtig te zijn, die zelf heeft gezegd “Het is zaliger te geven dan te ontvangen”. |
27743 | ACT 21:11 | Toen hij ons kwam bezoeken, nam hij de gordel van Paulus, bond zich handen en voeten, en sprak: Dit zegt de Heilige Geest: “Zó zullen de Joden te Jerusalem den man binden, wien deze gordel behoort, en hem overleveren in de handen der heidenen”. |
27780 | ACT 22:8 | Ik antwoordde: “Wie zijt Gij, Heer?” Hij sprak tot mij: “Ik ben Jesus van Názaret, dien ge vervolgt”. |
27782 | ACT 22:10 | Toen zei ik: “Heer, wat moet ik doen?” En de Heer sprak tot mij: “Sta op, en ga naar Damascus; daar zal men u alles zeggen, wat u gelast wordt”. |
27785 | ACT 22:13 | kwam naar mij toe, ging voor mij staan, en sprak: “Saul, broeder, zie op”. En op hetzelfde ogenblik zag ik hem. |
27790 | ACT 22:18 | Ik zag Hem, en Hij sprak tot mij: “Haast u, en vertrek aanstonds uit Jerusalem; want van u zal men geen getuigenis over Mij aanvaarden”. |
27793 | ACT 22:21 | Maar Hij sprak tot mij: “Ga heen; want Ik zal u zenden ver weg naar de heidenen”. |
27807 | ACT 23:5 | Paulus zeide: Ik wist niet broeders, dat hij de hogepriester was; want er staat geschreven “Een overste van uw volk zult gij niet verwensen”. |
27905 | ACT 26:14 | We vielen allen neer op de grond, en ik hoorde een stem, die in het hebreeuws tot mij sprak: “Saul, Saul, waarom vervolgt ge Mij? Het valt u hard, terug te slaan tegen de prikkel”. |
27947 | ACT 27:24 | en hij sprak tot mij: “Vrees niet, Paulus; ge moet voor Caesar verschijnen; daarom behoudt God om u allen, die met u op het schip zijn”. |
28015 | ROM 1:17 | Want in het Evangelie openbaart zich de gerechtigheid Gods, verkregen door een steeds groeiend geloof; zoals geschreven staat: “Wie rechtvaardig is door het geloof, hij zal leven”. |
28099 | ROM 4:9 | Geldt nu deze zaligspreking de besnedenen of ook de onbesnedenen? We houden immers vol: “Aan Abraham werd het geloof als gerechtigheid toegerekend”. |
28108 | ROM 4:18 | Hij heeft tegen alle hoop in toch geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, zoals was gezegd: “Zo talrijk zal uw nakroost zijn”. |
28238 | ROM 9:15 | Hij zegt immers tot Moses: “Ik zal Mij ontfermen over wien Ik Mij ontfermen wil; en Mij erbarmen over wien Ik Mij erbarmen wil”. |
28811 | 1CO 15:25 | Want Hij moet Koning zijn, totdat “Hij alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd”. |
31049 | REV 17:5 | Op haar voorhoofd stond een naam… een geheim… geschreven: “Het grote Bábylon, de moeder van de ontuchtigen en van de gruwelen der aarde”. |
31102 | REV 19:16 | En op zijn kleed en op zijn heup draagt Hij de Naam geschreven: “Koning der koningen, en Heer der heren”. |
31610 | JDT 9:10 | hun die niet weten, dat Gij onze God zijt, die van ouds de oorlog beslist; hun die niet weten, dat uw Naam is “de Heer”. |
33906 | BAR 2:23 | dan zal Ik in de steden van Juda en in Jerusalems omgeving de kreten van vreugde en blijdschap verstommen, de jubel van bruidegom, de jubel der bruid, en het hele land zal een wildernis worden zonder bewoners”. |
34808 | 1MA 10:20 | Daarom stellen wij u bij deze aan tot hogepriester van uw volk, en bepalen, dat uw titel zal zijn: ”Vriend des konings”. (Ook zond hij hem een purperen kleed en een gouden kroon). Kies dus onze partij, en houd vast aan onze vriendschap, |